Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 23 juli 2018;
- het verweerschrift, tevens houdende tegenverzoek, met bijlagen;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij brief van 14 september 2018 door mr. M. van der Bent overgelegde aanvullende producties.
2.De feiten
“(…) [voornaam verweerster] [ [naam verweerster] : ktr] beschikt over kwaliteiten die in andere functies wel goed tot uiting kunnen komen. Advies is dus ook om gebruik te maken van het programma bij mobiliteitscentrum om je toekomst te structureren en passend werk te vinden. (…)”Waarop [naam verweerster] op 4 maart 2016 als volgt heeft gereageerd:
“Ik begrijp hieruit dat een passende baan me wel gegund is. Het is geen passende functie volgens de manager. Ik wil dan ook graag van werk naar werk binnen UWV”.
Gekeken naar het totaal beeld heeft [voornaam verweerster] alle tijd gekregen om zichzelf volledig te richten in haar nieuwe rol. Bij nader inzien heeft zij dit vooralsnog niet voldoende gedaan. Er is rekening gehouden met haar opstart, het wennen in een nieuw team en inwerkperiode. Veel collega’s hebben haar willen helpen en vanuit de verschillende disciplines is er voldoende ondersteuning geboden. Hier heeft zij niet altijd gebruik van gemaakt, zij is te vroegtijdig ervan uitgegaan dat zij al kwalitatief en resultaatgericht werkzaam is. (…)”
3.Het verzoek en de grondslag daarvan
4.Het verweer
5.De beoordeling
ik wil dan ook graag van werk naar werk binnen UWV”, kan worden vastgesteld dat [naam verweerster] zelf ook geen vertrouwen meer had in een alsnog adequaat functioneren als [functie 3] en zijn partijen tot de conclusie gekomen dat het hoofdstuk [functie 3] voor [naam verweerster] definitief is afgesloten. In zoverre bestaat er een redelijke grond voor opzegging, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW in samenhang met 7:669 lid 3 sub d BW.