In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Geldmobiel B.V. en een gedaagde partij. Geldmobiel, gevestigd te Utrecht, heeft bij dagvaarding van 19 december 2017 een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in het proces werd vertegenwoordigd door mr. N.S. de Haas, advocaat. De vordering betrof een bedrag van € 23.462,64, vermeerderd met contractuele boeterente en kosten, voortvloeiend uit twee overeenkomsten die op 10 oktober 2016 tot stand zijn gekomen. De eerste overeenkomst betrof een zakelijke geldlening van € 10.000,-, en de tweede een akte van verpanding van een Kia Sportage. De gedaagde heeft de overeenkomsten niet nagekomen, wat leidde tot de vordering van Geldmobiel.
Echter, tijdens de procedure werd vastgesteld dat Geldmobiel op 14 februari 2018 is ontbonden en met ingang van die datum is opgehouden te bestaan, omdat er geen baten meer aanwezig waren. Dit leidde tot de vraag of Geldmobiel nog vorderingsgerechtigd was. De gedaagde heeft aangevoerd dat Geldmobiel niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat zij niet meer bestond. Geldmobiel stelde dat zij haar vorderingen vóór ontbinding had gecedeerd aan twee vennootschappen, maar de kantonrechter oordeelde dat zelfs als deze cessie geldig was, Geldmobiel niet meer vorderingsgerechtigd was, omdat de vordering niet meer tot haar vermogen behoorde.
De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat Geldmobiel niet voldoende had onderbouwd op welke feiten zij haar vordering baseerde, en heeft de vordering afgewezen. Tevens is Geldmobiel als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, maar omdat zij niet meer bestond, kon deze veroordeling niet ten uitvoer worden gelegd. De gemachtigde van Geldmobiel werd in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van de kantonrechter om hem in de kosten te veroordelen.