[eiser] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht wordt verklaard dat RS c.s. jegens [eiser] naar het door de rechtbank vast te stellen recht aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade, direct en indirect voortvloeiende uit het hem overkomen ongeval op 8 juni 2016 aan boord van het schip;
B RS c.s. hoofdelijk worden veroordeel tot betaling aan [eiser] van de door hem geleden schade, op te maken bij staat;
C.
primair
subsidiair
voor recht wordt verklaard dat de rechtsverhouding tussen partijen worden beheerst door Nederlands recht;
D voor recht wordt verklaard dat de rechtsverhouding tussen partijen naar het recht van Texas en naar het federale recht van de VS, althans naar Nederlands recht dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst;
E
voorwaardelijk, indien de rechtsverhouding tussen [eiser] en RS c.s. wordt beheerst door Nederlands recht, RS c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van USD 600.000 ten gevolge van gedragingen na het ongeval (opgesomd onder 89 van de dagvaarding) en wel binnen 8 dagen na het vonnis;
F.
voorwaardelijk, indien de rechtsverhouding tussen [eiser] en RS c.s. wordt beheerst door Nederlands recht èn deze rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, RS c.s. hoofdelijk te veroordelen tot:
I
primair
betaling van 70% van het [eiser] toekomende loon, zijnde € 4.156 bruto per week en wel gedurende 104 weken vanaf 16 juni 2016 t/m 7 juni 2018 met wettelijk rente en wettelijke verhoging, en wel binnen acht dagen na het vonnis;
subsidiair
betaling van 80% van het [eiser] toekomende loon, zijnde € 4.156 bruto per week en wel gedurende 52 weken vanaf 16 juni 2016 t/m 7 juni 2017 met wettelijk rente en wettelijke verhoging en met vergoeding van medische kosten vanaf 8 juni 2016 t/m 7 juni 2017, en wel binnen acht dagen na het vonnis;
II
betaling van 70% van het brutosalaris van [eiser] , althans 70% van het verlies van diens verdiencapaciteit, met vergoeding van de door [eiser] gemaakte medische kosten vanaf 8 juni 2016 t/m (ten minste) 7 juni 2017, en wel binnen acht dagen na het vonnis;
III
nakoming van de re-integratieplichten voortvloeiende uit artikel 7:658a BW en daarmee concreet een aanvang te maken binnen acht dagen na het vonnis met een dwangsom;
G. RS c.s. worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen binnen acht dagen na het vonnis USD 400.000,00 bij wijze van voorschot, met dien verstande dat het in het incident toegewezen bedrag hierop in mindering strekt,
H met veroordeling van RS c.s. in de proceskosten.