ECLI:NL:RBROT:2018:8832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
ROT 17/6664
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake Warenwetboete wegens overtreding van hygiënevoorschriften met betrekking tot een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Warenwetboete. De zaak betreft een vennootschap onder firma die een boete van € 2.362,50 opgelegd kreeg wegens overtredingen van hygiënevoorschriften. Het bestreden besluit, dat het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaarde, was genomen door de Minister voor Medische Zorg. Eiser, die vennoot is van de vennootschap, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 21 april 2017 een inspectie heeft plaatsgevonden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, waarbij een rapport van bevindingen is opgemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er geen monsters zijn genomen, waardoor de boete niet gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de overtredingen voldoende waren aangetoond door het rapport van bevindingen, dat objectieve waarnemingen bevatte van de toezichthouder. De rechtbank achtte het niet relevant dat er geen monsters waren genomen, aangezien de bevindingen duidelijk waren.

De rechtbank concludeerde dat de Minister bevoegd was om de boete op te leggen, mede gezien de recidive van de overtredingen. De verhoging van de boetebedragen met 50% werd als evenredig beschouwd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/6664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2018 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiser,

gemachtigde: mr. P. de Groot,
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder,

gemachtigde: mr. K. Janssens.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2017 (het primaire besluit), waarbij aan de vennootschap onder firma [Naam] (de vennootschap) een boete is opgelegd van € 2.362,50 wegens overtreding van hygiënevoorschriften, ongegrond verklaard.
Eiser, die vennoot is, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 8 mei 2017 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit naar waarheid een rapport van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van een inspectie op 21 april 2017 van [Naam] aan de [adres] te Wageningen. Verweerder heeft op grond daarvan een bestuurlijke boete opgelegd van totaal € 2.362,50 wegens overtreding van:
 artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met artikel 4, tweede lid, in verbinding met bijlage II, hoofdstuk I.1, van de verordening (EG) 852/2004, omdat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren (boetetarief € 1.050,-);
 artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met artikel 4, tweede lid, in verbinding met bijlage II, hoofdstuk V.1a, van de verordening (EG) 852/2004, omdat de artikelen, uitrustingstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen niet afdoende schoon waren gemaakt (boetetarief € 525,-);
Verweerder heeft ten aanzien van beide overtredingen de boetetarieven met 50% verhoogd wegens recidive. Het totale boetebedrag komt daardoor neer op een bedrag van
€ 2.362,50. In bezwaar is dit boetebedrag gehandhaafd.
2. Eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek van de toezichthouder onzorgvuldig is en onjuist en daarom niet als basis kan dienen voor oplegging van een of meer bestuurlijke boetes. In dit verband is aangevoerd dat ten onrechte geen monsters zijn genomen en dat sprake is van werkvuil.
3. Naar het oordeel van de rechtbank worden de overtredingen met het rapport van bevindingen aangetoond. Dat geen monsters zijn genomen van de verontreiniging acht de rechtbank in dit verband niet van belang. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen (CBb 29 maart 2018, ECLI:NL:CBB:2018:165). Ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen bevat het rapport van bevindingen een opsomming van de door de toezichthouder geconstateerde gebreken. Het gaat daarbij om duidelijke eigen (objectieve) waarnemingen door de toezichthouder en niet om bevindingen van (subjectieve) waarderende aard. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de bedrijfsruimten op vele plaatsen vastgekoekt vuil bevatten en dat allerlei apparatuur verontreinigd was met aangekoekt vuil en schimmelvorming plaatshad in de koelkast. Deze constateringen duiden op het gedurende langere tijd niet schoonmaken van de bedrijfsruimten en de apparatuur. Van “werkvuil” was dan ook geen sprake.
4. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de overtredingen zijn komen vast te staan en dat verweerder daarom bevoegd was de vennootschap voor beide overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Niet in geschil is dat sprake is van recidive, zodat verweerder op grond van artikel 3, vierde lid, van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten tot een verhoging heeft kunnen overgaan. Een verhoging van de vaste boetebedragen met 50%, zoals hier is gebeurd, acht de rechtbank evenredig, evenals de hoogte van het totale boetebedrag.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 oktober 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld het College van Beroep voor het bedrijfsleven.