5.1.2.Beoordeling door de rechtbank
De verdenking van de verdachte komt er - kort gezegd - op neer dat zij en haar medeverdachten zich in de periode 1 januari 2014 tot en met 13 april 2016 schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam slachtoffer 1] kwam gedurende het onderzoek Idaho in beeld toen de telefoons van de verdachten werden getapt. Uit de taplijnen bleek dat de verdachte , tevens de vriendin van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , naar meerdere telefoonnummers belde als zij een afspraak had gemaakt met een klant. Eén van deze telefoonnummers, [gsm-nummer] , bleek van [naam slachtoffer 1] te zijn. Onderzoek wees uit dat dit telefoonnummer in april 2016 in Helmond aanstraalde, vermoedelijk aan de [adres delict] . Op 13 april 2016 vond een controle plaats op dit adres en daar werd [naam slachtoffer 1] aangetroffen. Zij verklaarde dat zij in 2008 in Nederland was gekomen en in Eindhoven in de prostitutie had gewerkt. In 2011 heeft ze aangifte gedaan van mensenhandel en is in de B9-procedure terecht gekomen. Sinds 22 oktober 2015 verbleef zij illegaal in Nederland.
Bij de rechter-commissaris heeft [naam slachtoffer 1] verklaard dat zij voor de verdachte en [naam medeverdachte 1] in de prostitutie heeft gewerkt. Zij had in eerste instantie contact met [naam medeverdachte 1] en kwam via hem in contact met de verdachte, omdat zij met elkaar samenwerkten. Er werden voor haar advertenties geplaatst op de websites sexjobs.nl en kinky.nl in de plaatsen Helmond, Den Bosch en Breda. Het beheer van de advertenties was in handen van de verdachte. Klanten belden naar haar om een afspraak te maken en een prijs af te spreken. Wanneer een afspraak was gemaakt, werd deze doorgebeld aan [naam slachtoffer 1] . Het was voor haar niet mogelijk om klanten die haar niet aanstonden te weigeren, omdat haar werd verteld dat de advertenties geld hadden gekost en afspraken met de klanten al geaccepteerd waren. Er waren ook al kosten voor de advertenties gemaakt. [naam slachtoffer 1] heeft aangegeven onder de hoede van de verdachten van 10:00 uur ’s ochtends tot 00.00 uur ’s nachts te hebben gewerkt en op één dag 5 tot 7 klanten te hebben ontvangen. [naam medeverdachte 1] kwam één keer per week het geld, de helft van haar verdiensten, ophalen. Daarnaast moest zij de verdachten van haar helft € 10,00 per dag betalen voor het opnemen van de telefoon en het gebruik van beltegoed.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] worden ondersteund door tapgesprekken en verklaringen van de verdachten op de zitting. De verdachte heeft verklaard dat zij de advertenties van [naam slachtoffer 1] beheerde, deze aanmaakte met foto’s en omhoog belde, en hielp met het zoeken van locaties via Marktplaats, kinky.nl en sexjobs.nl. De klanten belden naar de verdachte om een afspraak te maken en deze gaf zij door aan [naam slachtoffer 1] . Ook uit door de verdachte met [naam slachtoffer 1] gevoerde tapgesprekken komt naar voren dat zij klanten voor haar regelde. Uit deze gesprekken blijkt dat [naam slachtoffer 1] onder verschillende namen klanten moest ontvangen, afhankelijk van de advertentie waarop een klant had gereageerd. De prijzen werden door de verdachte met de klant afgesproken en vervolgens aan [naam slachtoffer 1] doorgegeven. Dat [naam slachtoffer 1] geen invloed had op de hoogte van de prijs, blijkt uit een tapgesprek van 16 november 2015. [naam slachtoffer 1] vraagt in dit gesprek waarom de aan de klant en haar doorgegeven prijs niet hoger ligt en krijgt als antwoord dat de verdachte van tijd tot tijd “een actie” doet om meer klanten te trekken. In de telefoon van de verdachte is een overzicht met verdiensten van [naam slachtoffer 1] in Leeuwarden en Den Bosch aangetroffen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat dit de verdiensten van [naam slachtoffer 1] van één dag zijn. De verdachte heeft verklaard met deze memo’s het overzicht aan verdiensten bij te houden om deze aan [naam medeverdachte 1] door te geven. Wanneer ‘het de moeite waard was’ voor [naam medeverdachte 1] , vertrok hij richting [naam slachtoffer 1] om haar af te dragen deel van haar verdiensten op te halen.
Uit tapgesprekken blijkt dat de verdachte regelmatig aan [naam medeverdachte 1] heeft doorgegeven dat er geld opgehaald kon worden en bovendien heeft de verdachte verklaard dat [naam medeverdachte 1] degene was die het geld bij de dames ophaalde. Daarnaast heeft [naam medeverdachte 1] op 18 november 2015 telefonisch contact gehad met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] waarin gesproken werd over het feit dat [naam slachtoffer 1] een drankprobleem had en geen klanten meer moest krijgen. Als zij opgepakt zou worden door de politie, zouden ze bij [naam medeverdachte 1] uit kunnen komen. Ook heeft [naam medeverdachte 2] op 14 november 2015 een gesprek gevoerd met [naam slachtoffer 1] waarin zij zich beklaagt over het feit dat ene “ [naam 1] ” iedere drie dagen of per week een bedrag van € 400,00 tot € 700,00 ophaalt en de huur wil verhogen als het werk minder gaat. Door de politie is aannemelijk gemaakt dat met “ [naam 1] ” - [naam 2] - zijnde [naam medeverdachte 1] , wordt bedoeld.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte en haar medeverdachte [naam medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij het prostitutiewerk van [naam slachtoffer 1] . Zij hebben de locaties waar [naam slachtoffer 1] kon werken geregeld, hebben advertenties - met daarin de aangeboden seksuele handelingen en prijzen - aangemaakt en geplaatst op verschillende websites, hoogden deze advertenties op, maakten afspraken met de klanten en spraken daarbij de prijs af en gaven aan [naam slachtoffer 1] door welke naam zij moest gebruiken. Voor deze werkzaamheden moest [naam slachtoffer 1] de helft van haar verdiensten afstaan aan de verdachten. Uit het dossier komt naar voren dat de voornoemde activiteiten voornamelijk door [naam medeverdachte 1] werden aangestuurd en dat hij degene was die het verdiende geld bij [naam slachtoffer 1] op kwam halen. De verdachte had de rol van telefoniste op zich genomen en vormde in zoverre de tussenschakel tussen [naam slachtoffer 1] en de klanten, waarbij zij bovendien de omvang van de verdiensten bij hield.
Artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 9 Wetboek van Strafrecht: dwangmiddelen
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging geënt op artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 9 is vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van een of meer van de in het eerste onderdeel van dit wetsartikel genoemde dwangmiddelen. De dwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van de dwangmiddelen “misbruik van een kwetsbare positie” en “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” is vereist dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van deze situatie en de betreffende relevante feitelijke omstandigheden. Niet vereist is dat doelbewust gebruik is gemaakt van dwangmiddelen.
Misbruik van een kwetsbare positie van [naam slachtoffer 1]
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Een dergelijke situatie kan zich voordoen ten aanzien van personen die uit het buitenland komen, voornamelijk wanneer zij hier illegaal of ongedocumenteerd verblijven. Het gaat om situaties die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken.
[naam slachtoffer 1] verbleef vanaf 22 oktober 2015 illegaal in Nederland. Dit was bekend bij de verdachte en [naam medeverdachte 1] . Hierover is door [naam medeverdachte 1] onder meer gesproken met medeverdachte [naam medeverdachte 2] in een tapgesprek van 18 november 2016. In dit gesprek vertelt [naam medeverdachte 2] dat [naam slachtoffer 1] geen verblijfsvergunning heeft en het bevel heeft gekregen om Nederland te verlaten. Op de vraag van de rechter-commissaris aan [naam slachtoffer 1] waarom zij Nederland niet verlaten heeft, antwoordde [naam slachtoffer 1] dat ze altijd bang is en niet uit Nederland is weggegaan omdat ze niet wist waar ze dan heen moest. Ook heeft zij verklaard [naam medeverdachte 1] te hebben ontmoet op een feestje van [naam medeverdachte 2] in Leeuwarden, waarbij ze hem verteld heeft dat zij geen geldig legitimatiebewijs had en daarom niet aan werk kon komen. Daarnaast sprak ze niet goed Nederlands. [naam medeverdachte 1] wist nog wel werk voor haar, hij kon vrouwen op een website zetten en dat heeft hij voor haar gedaan.
[naam slachtoffer 1] bevond zich in een lastige financiële positie en wist geen andere uitweg dan als prostituee te werken, omdat zij niet op een andere manier geld kon verdienen. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard het niet eerlijk te vinden dat zij een groot deel van haar verdiensten af moest staan aan de verdachten, maar dat zij geen keuze had. Ze kende niemand anders in de wereld van de prostitutie en heeft om die reden de voorwaarden van de verdachten geaccepteerd.
[naam slachtoffer 1] bevond zich bovendien in een vreemd land, was de Nederlandse taal niet machtig en was - mede bij gebreke van een sociaal netwerk en een eigen woning - voor hulp volledig afhankelijk van de verdachte en [naam medeverdachte 1] . Het vinden van legaal werk was niet mogelijk, gezien haar illegale status.
Gezien deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [naam slachtoffer 1] geen reële of aanvaardbare andere keuze had dan zich te prostitueren en dat zij zich daarmee in een kwetsbare positie bevond, waarvan misbruik is gemaakt door de verdachte en [naam medeverdachte 1] .
Misbruik van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
Bij het misbruik maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van [naam slachtoffer 1] is beperkt. Hiervan is volgens de wetgever sprake als een prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland verkeert. Dit criterium omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt.
[naam slachtoffer 1] was gezien haar verklaringen en de verklaringen van de verdachte volledig afhankelijk van haar en [naam medeverdachte 1] . Zij regelden locaties waar zij kon werken en beheerden de advertenties op de websites, belden deze advertenties omhoog en hielden kortingsacties om meer klanten te trekken, onderhielden het contact met de klanten en maakten afspraken. [naam slachtoffer 1] kon daarmee niet zelf bepalen wie ze als klant ontving, hoeveel klanten ze ontving op een dag en wanneer ze hen ontving. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij maximaal zeven klanten per dag ontving tussen 10:00 uur ’s ochtends en 00:00 uur ’s nachts, zeven dagen per week. Tijdens werktijd moest zij paraat staan om mogelijke klanten te ontvangen. Uit de betreffende advertenties volgt ook dat de vrouwen nagenoeg de gehele dag en avond beschikbaar waren, 7 dagen per week. Voorts is - mede gezien het feit dat zij de Nederlandse taal niet beheerste - niet gebleken dat [naam slachtoffer 1] invloed had op de inhoud van de advertentie die op haar betrekking had.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat van een situatie gelijk aan die van een mondige prostituee in Nederland geen sprake was. De verdachte heeft met haar handelen bijgedragen aan het ontstaan en de instandhouding van deze situatie, waarmee zij - samen met [naam medeverdachte 1] - misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat uit de feitelijke verhoudingen voortkwam.
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van het gebruik van dwangmiddelen zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Handelingen
Uit het voorgaande volgt voorts dat op basis van het dossier kan worden bewezen dat sprake is geweest van een handeling zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht, namelijk ‘huisvesten’.
(Oogmerk) van uitbuiting
De handelingen zoals deze zijn omschreven in sub 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij in samenhang met één of meer dwangmiddelen zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Ten aanzien van sub 4 dient in dat verband te worden opgemerkt dat op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad uitbuiting in dit onderdeel moet worden ingelezen.
De uitbuiting(situatie) behoeft zich overigens niet daadwerkelijk te hebben gerealiseerd, het bestaan van het oogmerk daartoe is voldoende voor een bewezenverklaring.
Een oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn en kan veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het uitgangspunt is dat zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele (door de verdachte gestelde) vrijwilligheid van [naam slachtoffer 1] niet meer ter zake doet en er per definitie sprake is van een uitbuitingssituatie. Dit laatste geldt naar het oordeel van de rechtbank in het bijzonder indien sprake is van prostitutie onder invloed van een dwangmiddel, waarvan hier sprake is en waarbij sprake is van een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit.
In het onderhavige geval is zoals gezegd misbruik gemaakt van de situatie waarin [naam slachtoffer 1] zich bevond. [naam slachtoffer 1] , die zo afhankelijk was van de verdachte en [naam medeverdachte 1] dat zij niet wist hoe zich buiten deze situatie staande te houden, is aan het werk gezet in een situatie die weinig tot geen vrijheid voor haar overliet en die enkel gericht was op het behalen van economisch voordeel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] door te handelen zoals zij hebben gedaan en gelet op de in het voorgaande omschreven feiten en omstandigheden, het oogmerk tot uitbuiting van [naam slachtoffer 1] hebben gehad en dat in casu die uitbuitingssituatie zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd.
Artikel 273f lid 1 sub 6 Wetboek van Strafrecht
De verdachte en [naam medeverdachte 1] hebben opzettelijk voordeel getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [naam slachtoffer 1] . Uit een tapgesprek gevoerd tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] wordt besproken dat zij “gewoon dikke money gaan maken”. Dat daarvan ook daadwerkelijk sprake was wordt bevestigd door de tapgesprekken waarin over opbrengsten en de verdeling daarvan wordt gesproken en uit de memo’s op de telefoon van de verdachte, die zij zelf uitlegt als de opbrengst van [naam slachtoffer 1] van één dag. De rechtbank merkt op dat het daarbij over aanzienlijke bedragen gaat.
Artikel 273f lid 3 Wetboek van Strafrecht: medeplegen
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] in hun werkzaamheden nauw en bewust samenwerkten. Door de verdachte is op de zitting en bij de politie verklaard dat zij contactadvertenties op internet plaatste, contact had met de klanten en vervolgens met de prostituee en aan [naam medeverdachte 1] doorgaf hoeveel een prostituee verdiend had op een dag. Als ‘het de moeite waard was’ voor [naam medeverdachte 1] om te gaan, reed hij naar de prostituee om het af te dragen deel bij haar op te halen. Daarnaast hebben de verdachten een relationeel verleden, samen twee kinderen en hebben zij op papier gezet dat alles wat zij verdienden, van hun beiden zou zijn.
Pleegperiode
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat [naam slachtoffer 1] in 2014 al voor de verdachten werkzaam was. De rechtbank gaat bij het vaststellen van de pleegperiode uit van het moment waarop zij illegaal in Nederland verbleef, vanaf 22 oktober 2015, mede nu [naam slachtoffer 1] zich met name ook daardoor vanaf die datum in een kwetsbare positie bevond.