ECLI:NL:RBROT:2018:8466
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een winkelpand en de marktconformiteit van huurcijfers in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2018, staat de waardering van een winkelpand centraal. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde G. Gieben, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, die de waarde van het onroerend goed voor het belastingjaar 2016 op € 2.266.000,- heeft vastgesteld. De eiseres betwist deze waardering en stelt dat de waarde op de waardepeildatum, 1 januari 2015, niet te hoog had mogen zijn en dat deze in werkelijkheid € 1.361.000,- bedraagt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 12 juli 2018 gehouden, waarbij de eiseres werd vertegenwoordigd door A. van den Dool en de verweerder door zijn gemachtigde en taxateur R. Los.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op basis van de Wet WOZ, waarbij de waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper zou betalen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, mede op basis van het door hem overgelegde taxatierapport. De eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar eigen huurcijfer marktconform is, en de rechtbank oordeelt dat de door de verweerder gehanteerde huurwaarde van € 159.600,- op basis van vergelijkingsobjecten gerechtvaardigd is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde waarde van het winkelpand door de heffingsambtenaar wordt gehandhaafd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.