ECLI:NL:RBROT:2018:8303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
AWB-18_4906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. Y. Tamer, hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, dat hun aanvraag om bijstand buiten behandeling had gesteld. Dit besluit was genomen omdat verzoekers de gevraagde gegevens niet tijdig hadden ingeleverd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers duidelijk kenbaar hadden gemaakt dat zij langs elektronische weg bereikbaar waren, en dat het niet tijdig ontvangen van de e-mail van verweerder, die hen om aanvullende informatie vroeg, voor risico van verzoekers kwam.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn hadden ingeleverd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting in stand kon blijven in bezwaar. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 18/4906
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers]
gemachtigde: mr. Y. Tamer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, verweerder,
gemachtigde: R.M.A. Desain.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eveneens was aanwezig [tolk].

Overwegingen

1. Op 24 augustus 2018 hebben verzoekers bij verweerder een gezamenlijke aanvraag om bijstand gedaan. Bij e-mail van 27 augustus 2018 heeft verweerder verzoekers gevraagd om binnen acht dagen de volgende bewijsstukken in te leveren: bankafschriften vanaf 1 mei 2018 met verklaring van eventuele stortingen, informatie betreffende verblijf en studie van hun 21-jarige zoon, een pensioenoverzicht van verzoekster, een overzicht met boekhouding van verzoekers optredens als [*], een bewijs van aanvraag van huur- en zorgtoeslag bij de belastingdienst en een kopie van de bankpassen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekers de bij e-mail van 27 augustus 2018 gevraagde gegevens, die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag en het recht op bijstand, niet hebben verstrekt.
3. Verzoekers voeren aan dat hun gemachtigde de e-mail van 27 augustus 2018 niet heeft ontvangen, omdat deze in de ongewenste e-mailbox is terechtgekomen. Omdat verweerder al bekend was met de gevraagde informatie, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld.
4.1.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4.2.
Het verzoek heeft betrekking op algemene bijstand, een vangnetvoorziening. Een dergelijk verzoek is naar zijn aard spoedeisend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende aanwijzingen dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoek. Dat zij op 23 mei 2018 nog een bedrag hebben ontvangen van € 5.670,34 en dat zij, volgens verweerder, niet tijdig gegevens hebben ingeleverd, kan van belang zijn bij de beoordeling van het recht op bijstand, maar leidt nog niet tot het oordeel dat het verzoek vanwege het ontbreken van spoedeisend belang al dient te worden afgewezen.
5.1.
Artikel 2:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen een bericht elektronisch kan worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen.
Artikel 2:14, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; bijvoorbeeld de uitspraak van 24 september 2015, ECLi:NL:CRVB:2015:3230), volgt uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts dat geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekers duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij langs elektronische weg bereikbaar zijn. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat het aanvraagformulier door de gemachtigde van verzoekers per e-mail is ingediend, dat het e-mailadres van verzoeker op het aanvraagformulier is vermeld en dat de stukken er blijk van geven dat (in ieder geval) sinds april 2018 een e-mailwisseling plaats heeft gevonden tussen de gemachtigde van verzoekers en verweerder, waarbij de gemachtigde van verzoekers zijn e-mails soms aan zowel het e-mailadres van verweerder als het e-mailadres van verzoeker stuurt. Dat (de gemachtigde van) verzoekers de e-mail van 27 augustus 2018 niet tijdig (heeft) hebben gezien omdat deze in de ongewenste e-mailbox van de gemachtigde is terechtgekomen, komt dan ook voor risico van verzoekers.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij de gevraagde gegevens binnen acht dagen na 27 augustus 2018 bij verweerder hebben ingeleverd. Uit het dossier blijkt dat bij de aanvraag alleen een kopie van [**] bankafschriften (zonder vertaling), een formulier “huisvesting vergunninghouders” en een formulier “verhuizing doorgeven” is ingeleverd en dat er pas na het verstrijken van de gegeven termijn nadere stukken zijn ingeleverd. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften van hun Nederlandse bankrekeningen, nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Verder is niet in geschil dat verzoekers redelijkerwijs de beschikking konden krijgen over een groot deel van de gevraagde gegevens.
6.3.
Nu verzoekers niet op tijd alle benodigde gegevens hebben ingeleverd, was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1942) de aard en de inhoud van een besluit tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand meebrengt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het besluit tot buitenbehandelingstelling alsnog zijn verstrekt. Van omstandigheden om hiervan af te wijken is de voorzieningenrechter niet gebleken.
7. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.