ECLI:NL:CRVB:2014:1942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
13-1673 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling bijstandsaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst ongegrond heeft verklaard. Appellant had bijstandsverlening aangevraagd, maar het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig had verstrekt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. Appellant had niet voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en kon niet aannemelijk maken dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te overleggen. De Raad wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1673 WWB
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 februari 2013, 12/553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft verweerschriften ingediend en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2014. Voor appellant is
mr. Brouwer verschenen. Het dagelijks bestuur is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant ontving tot 15 november 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 20 december 2011 (intrekkingsbesluit), gehandhaafd bij besluit van 24 mei 2012, heeft appellant de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 15 november 2011. Over deze intrekking heeft de Raad heden uitspraak gedaan in de zaak met
reg. nrs. 13/2939 WWB en 13/2940 WWB.
1.2.
Op 6 maart 2012 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd, te verlenen met ingang van 1 november 2011. Deze aanvraag heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 2 april 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten op de grond dat appellant de door het dagelijks bestuur gevraagde gegevens niet had verstrekt. Bij besluit van 10 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het voor hem praktisch onmogelijk was om de gegevens waar het dagelijks bestuur om verzocht over te leggen. Het is voor appellant lastig aan te tonen hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. Hij leende her en der, bedelde en betaalde zijn huur niet. Het overleggen van de aankoop- en verkoopbewijzen van vier kentekens leverde eveneens problemen op, aangezien het ging om twee voertuigen die zeer oud waren en twee auto’s die respectievelijk verkocht en gestolen zijn. Appellant heeft destijds de opgevraagde bankafschriften overgelegd, zij het dat een aantal bladzijden ontbrak omdat appellant niet goed had gekopieerd. Op 29 maart 2012 zijn in het kader van een voorlopige voorziening alle gevraagde gegevens, inclusief de ontbrekende gegevens, aan de rechtbank toegezonden. Het dagelijks bestuur heeft in redelijkheid niet kunnen besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten. Dit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Appellant heeft schulden moeten maken om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij dreigt uit zijn huis te worden gezet wegens zijn huurachterstand. Dit betekent dat hij weer een zwervend bestaan zal moeten leiden, hetgeen heel slecht is voor zijn suikerziekte.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad bevestigt in zijn uitspraak van heden de uitspraak van de rechtbank over de intrekking van de bijstand. Dit betekent, anders dan namens appellant ter zitting is betoogd, niet dat hij geen nieuwe aanvraag hoefde te doen. De rechtbank heeft het primaire intrekkingsbesluit niet herroepen, maar het dagelijks bestuur opdracht gegeven opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Voor deze zaak geldt daarom als uitgangspunt dat de bijstand van appellant is ingetrokken met ingang van 15 november 2011.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.
Het dagelijks bestuur heeft appellant bij brief van 13 maart 2012 verzocht om voor
20 maart 2012 stukken in te leveren met betrekking tot zijn inkomsten en de wijze waarop hij in de maanden november 2011 tot en met maart 2012 in zijn levensonderhoud had voorzien. Voorts heeft het dagelijks bestuur verzocht om bewijsstukken met betrekking tot een viertal kentekens op naam van appellant en om bankafschriften over de periode van 1 juni 2011 tot
8 maart 2012, voor zover die nog ontbraken. Omdat appellant niet reageerde, heeft het dagelijks bestuur bij brief van 21 maart 2012 nogmaals verzocht om deze stukken in te leveren, nu vóór 28 maart 2012. Deze termijn is vervolgens met één dag verlengd. Naast deze brieven heeft het dagelijks bestuur de gemachtigde van appellant ervan op de hoogte gesteld dat nog stukken ontbraken. Appellant heeft niet gereageerd op de verzoeken van het dagelijks bestuur.
4.4.
De gevraagde gegevens over de inkomsten van appellant en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud had voorzien zijn van belang voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Dit geldt eveneens voor de bewijsstukken van de kentekens op naam van appellant en de opgevraagde bankafschriften.
4.5.
De gevraagde gegevens zijn niet verstrekt binnen de gegeven hersteltermijn. Anders dan appellant betoogt, had hij niet al aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. Appellant heeft weliswaar op 22 februari 2012, in de bezwaarprocedure tegen de intrekking, een aantal bankafschriften ingediend en bij brief van zijn gemachtigde van 23 februari 2012 een toelichting gegeven op de kentekens, maar dit betrof niet alle in het kader van de aanvraag opgevraagde bankafschriften. Bovendien heeft het dagelijks bestuur ook verzocht om gegevens over de wijze waarop appellant de maanden voor de aanvraag in zijn levensonderhoud had voorzien.
4.6.
Aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, brengen mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. Niet valt in te zien waarom hij de ontbrekende bankafschriften niet binnen de gestelde termijn kon indienen. Dit geldt eveneens voor de kennelijk nadien overgelegde verklaringen van personen waarvan appellant geld had geleend.
4.7.
Gelet op wat hiervoor onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, was het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.8.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD