ECLI:NL:RBROT:2018:8295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
10/661181-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door steken met een scherp voorwerp in de rug

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, omdat hij op 30 juni 2017 in Rotterdam een man in de rug heeft gestoken met een scherp en/of puntig voorwerp. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangever in zijn rug heeft gestoken, wat resulteerde in een steekwond. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte dit met een mes heeft gedaan, maar concludeerde wel dat hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat hij de dader was. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661181-17
Datum uitspraak: 6 september 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent en er is onvoldoende bewijs dat de verdachte degene is geweest die de aangever in zijn rug heeft gestoken. De aangever en de getuigen [naam getuige en vriendin verdachte] en [naam getuige en jongere broer verdachte] hebben niet gezien wie heeft gestoken. Dat er op enig moment een man met rastahaar achter de aangever heeft gestaan en dat de aangever toen een klap op zijn rug voelde, is onvoldoende voor het bewijs. Niemand heeft gezien dat die Rasta een mes had. Er kan dus niet met zekerheid worden vastgesteld dat de klap, die aangever voelde een messteek betrof en dat de man met het rastahaar de aangever heeft gestoken. De aangever kan ook daarvoor of daarna zijn gestoken, mogelijk door de man met het kale hoofd die er volgens diverse verklaringen ook bij betrokken is geweest. Bij hem zou wel een mes zijn gezien en hij zou nog achter de aangever zijn aangerend.
Er is daarnaast onvoldoende bewijs dat de man met het rastahaar die achter de aangever heeft gestaan de verdachte was. De door de aangever en de getuigen gegeven signalementen van deze man en de herkenning van de verdachte door de aangever zijn daarvoor onvoldoende. Daartegenover staan de ontkennende verklaring van de verdachte en verklaringen van zijn familie en buurtbewoners die zijn ontkenning ondersteunen. De door [naam zus verdachte] Freire , de zus van de verdachte, ter plaatse afgelegde verklaring laat ook ruimte voor de intepretatie dat de verdachte ten tijde van het steken niet aanwezig was.
4.1.2.
Beoordeling
Betrokkenheid van de verdachte
Op basis van de verklaringen van de aangever, zijn vriendin [naam getuige en vriendin verdachte] en zijn jongere broer [naam getuige en jongere broer verdachte] stelt de rechtbank het volgende vast. De aangever werd op straat aangevallen door een man met een kaal hoofd. Deze man maakte met een mes stekende bewegingen naar de aangever, maar heeft de aangever daarbij toen niet geraakt. Deze man stond hierbij steeds vóór de aangever. Terwijl de aangever zich verweerde tegen deze man, voelde hij plotseling een soort harde stomp in zijn rug. Hij draaide zich toen om en zag een man met rastahaar achter hem staan. Verder zag hij dat er toen behalve deze man niemand anders achter hem stond. Hij voelde vervolgens pijn in zijn rug en merkte dat hij in zijn rug was gestoken. Zowel [naam getuige en vriendin verdachte] als [naam getuige en jongere broer verdachte] hebben gezien dat de man met het rastahaar tijdens het incident met de kale man achter de aangever is gaan staan. [naam getuige en jongere broer verdachte] , die ook op straat aanwezig was en er vlakbij stond, zag dat de aangever daarna op de grond viel. Hij is toen naar de aangever gerend en samen zijn zij naar huis gerend. Tijdens het rennen zag hij dat de aangever bloedde op zijn rug. Na afloop blijkt dat de aangever een steekwond in zijn rug heeft.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de man met het rastahaar degene is geweest die de aangever in zijn rug heeft gestoken. Dat de man met het kale hoofd daarna nog achter de aangever aan is gegaan, maakt dat niet anders. Uit geen enkele verklaring blijkt dat de kale man toen fysiek contact heeft gehad met de aangever of dat hij daarbij zo dichtbij is geweest dat hij de aangever in zijn rug had kunnen steken.
De rechtbank acht voorts ook bewezen dat de man met het rastahaar de verdachte was.
De aangever, [naam getuige en vriendin verdachte] en [naam getuige en jongere broer verdachte] hebben verklaard dat deze man naast de Turkse winkel woont en [naam getuige en jongere broer verdachte] heeft daarbij ook specifiek het huisnummer [huisnummer] genoemd. De aangever en [naam getuige en vriendin verdachte] hebben ook gezien dat hij na het incident richting de Turkse winkel liep en [naam getuige en jongere broer verdachte] heeft hem even later voor de deur van de woning met huisnummer [huisnummer] zien staan. De woning aan de [adres] te Rotterdam bevindt zich direct naast de Turkse winkel en is de woning van de moeder van de verdachte. De verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij die dag daar aanwezig was.
De aangever, [naam getuige en vriendin verdachte] en [naam getuige en jongere broer verdachte] hebben bovendien duidelijke signalementen gegeven van de man met het rastahaar en deze komen overeen met de beschrijving van de kleding en het uiterlijk van de verdachte door de politie bij zijn verhoor op 2 juli 2017 en ook met de beschrijving die de verdachte zelf heeft gegeven van de kleding die hij op 30 juni 2017 droeg.
Daarnaast heeft de zus van de verdachte, [naam zus verdachte] , ter plaatse verklaard dat de verdachte buiten was toen er ruzie was op straat. Zij was naar haar jongere broertje gegaan die een woordenwisseling had met een donkere jongen met kort rastahaar ( [naam getuige en jongere broer verdachte] ). Zij heeft verklaard dat zij haar broertje naar binnen heeft gestuurd, en dat haar oudere broer (de verdachte) daar toen bij was. Ineens ontstond een vechtpartij en werd iemand neergestoken.
Dit komt overeen met de verklaring van [naam getuige en jongere broer verdachte] . Ook hij verklaarde over de oudere broer die erbij kwam. Dit was volgens hem de man met het rastahaar die kort daarna achter de aangever was gaan staan en zich met het incident met de kale man ging bemoeien.
Dat de verdachte op het moment van de steekpartij in de woning van zijn moeder was, zoals door zijn raadsman is aangevoerd, is, mede in het licht van het voorgaande, niet aannemelijk geworden. De verklaringen die zijn familieleden, buurvrouw en -jongen daarover hebben afgelegd zijn met elkaar in tegenspraak en acht de rechtbank op dat punt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die de aangever in zijn rug heeft gestoken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de kale man. Medeplegen is daarom niet bewezen.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
Op basis van de letselbeschrijving in het dossier (onder andere in de medische verklaring) staat vast dat de verdachte de aangever heeft gestoken in de bovenrug tussen de schouderbladen. De aangever had daar rechts naast zijn wervelkolom een steekwond van 4 centimeter door de huid heen tot in de spierlaag.
Omdat de aangever en de getuigen het steekvoorwerp niet hebben gezien en dit achteraf ook niet is aangetroffen, kan niet exact worden vastgesteld waarmee de verdachte heeft gestoken. Daarom is niet bewezen dat hij dit met een mes heeft gedaan. Gelet op het letsel is wel aannemelijk geworden dat hij dit heeft gedaan met een scherp en/of puntig voorwerp.
Vanwege het ontbreken van afmetingen en exacte vormgeving van het steekvoorwerp kan verder niet worden vastgesteld dat het daarmee op deze wijze steken een poging tot doodslag oplevert. Weliswaar kan het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug tussen de schouderbladen gemakkelijk dodelijk letsel opleveren omdat zich daarachter vitale organen zoals de longen en diverse grote aderen bevinden, maar niet kan worden vastgesteld of het feitelijk gebruikte voorwerp ook tot die vitale organen had kunnen doordringen. Ook de beschrijving van het letsel in de medische verklaring biedt voor die conclusie onvoldoende houvast. De verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft door het steken met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug van de aangever voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De kans dat de aangever daardoor (zeer) ernstig en/of blijvend letsel (waarbij gelet op de locatie van de steekwond en de diepte daarvan gedacht kan worden aan schade aan de ruggenwervel en/of zenuwbanen) zou oplopen, moet als aanmerkelijk worden beschouwd en de verdachte heeft dit door zijn handelen op de koop toegenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 juni 2017 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer op lafhartige wijze met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn rug gestoken. Hij viel het ongewapende slachtoffer van achteren aan terwijl deze zich op dat moment nog verweerde tegen een ander die hem met een mes van voren aanviel.
Van enige reële aanleiding hiervoor is verder niet gebleken.
De verdachte heeft bij het slachtoffer een nare steekwond toegebracht. Het feit dat het letsel hiertoe beperkt is gebleven is zeker niet toe te schrijven aan het handelen van de verdachte. Diens agressieve en onaanvaardbare gedrag had tot veel ernstiger gevolgen kunnen leiden. Door zijn gedrag heeft hij blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hiervan negatieve gevolgen van ondervonden, zowel fysiek als mentaal. Op zitting heeft hij verklaard dat hij diverse fysieke beperkingen heeft ondervonden, er angstig van is geworden en dat hij nog steeds kampt met pijnklachten door dit letsel. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident als dit dat midden op de dag op straat plaatsvond terwijl daarin het bijzijn van bij veel andere mensen. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. In 2014 is hij veroordeeld voor openlijke geweldpleging en in 2016 voor een straatroof. Daarnaast heeft hij in 2015 een strafbeschikking gekregen voor het bezit van een steekwapen. Bij de veroordeling in 2016 is aan de verdachte een gevangenisstraf van 2 jaren opgelegd. Hij was nog maar enkele maanden vrij toen hij het onderhavige feit pleegde.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, namelijk het rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 22 maart 2018, en het rapport van psycholoog R. Zwaan, gedateerd 26 juli 2017. Uit deze rapporten blijkt dat er geen advies kon worden uitgebracht omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Ook kon niet worden beoordeeld of bij de verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op voornoemde omstandigheden is een forse straf op zijn plaats. De rechtbank komt daarom tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegend acht de rechtbank de een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , bijgestaan door mr. Y.Bosschaart, advocaat te Rijswijk, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.905,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Daarnaast is gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten ter hoogte van € 1.154,63 aan salaris van de advocaat.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.471,-, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verzochte vergoedingen voor de schade aan de trui/het T-shirt van € 15,-, het betaalde eigen risico voor de zorgkosten en de medicatie van € 400,- en de daggeldvergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis van € 56,- acht hij toewijsbaar. Als vergoeding voor immateriële schade acht hij een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering omdat over die posten onduidelijkheden bestaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de proceskosten aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij bewezenverklaring, de verzochte vergoedingen voor de schade aan de trui/het T-shirt en de medische kosten toewijsbaar zijn en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Met betrekking tot de proceskosten refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van genoemde bedrag van € 471,-, bestaande uit schade aan de trui/het T-shirt van € 15,-, het betaalde eigen risico voor de zorgkosten en de medicatie van in totaal € 400,- en de daggeldvergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis van € 56,-. Dit deel van de vordering is door de verdediging ook niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de gestelde schade aan de telefoon en de verzochte vergoeding voor het overnemen van huishoudelijke taken door de vriendin van de benadeelde partij staat niet vast dat dit schade betreft die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Ook vergt de tweede schadepost, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging, een zodanige onderbouwing dat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het de bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Mede gelet op de gegeven onderbouwing staat vast dat dit feit behoorlijke fysieke en mentale gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank ziet met betrekking tot de proceskosten geen aanleiding af te wijken van het liquidatietarief en begroot deze kosten op € 300,- aan salaris voor de advocaat. Voor het overige zal deze vordering daarom worden afgewezen.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.471,-, vermeerderd met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over het resterende deel van de gevorderde materiële schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Het resterende deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.471,-, (zegge: duizendvierhonderdeenenzeventig euro), bestaande uit € 471,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering die ziet op de materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het resterende deel van de vordering die ziet op de immateriële schade;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 300,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.471,-, (hoofdsom,
zegge: tweeduizend vierhonderdeenenzeventig euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.471,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
24 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 juni 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen
in de richting van die [naam slachtoffer] heeft gemaakt en daarbij geroepen "ik maak je
dood" en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug van die
[naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht