ECLI:NL:RBROT:2018:8294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
10/090177-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de handel in en het aanwezig hebben van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het verhandelen en aanwezig hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne, in strijd met de Opiumwet. De verdachte was samen met anderen gedurende een aanzienlijke periode betrokken bij de handel in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2018 in Schiedam opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig had, en dat hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 mei 2018 meermalen deze middelen heeft verkocht en/of afgeleverd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel in haar overwegingen meegenomen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank oordeelt dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar deze waren niet voldoende om een lichtere straf op te leggen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/090177-18
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Het bewijs is onrechtmatig verkregen, omdat er op het moment van de aanhouding geen sprake was van een redelijke verdenking. Ook is er onvoldoende bewijs dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode bezig heeft gehouden met de handel in cocaïne en heroïne en dat hij de cocaïne die in de kelderbox is aangetroffen voorhanden heeft gehad. De cocaïne en heroïne die bij hem zijn aangetroffen, waren niet van hem maar van vrienden met wie hij het weekend daarvoor uit was geweest.
Beoordeling
Vastgesteld wordt dat er een redelijke verdenking tegen de verdachte was en dat zijn aanhouding en de daaropvolgende doorzoeking op zijn woonadres daarom gerechtvaardigd waren. Op basis van onder meer de opgenomen en afgeluisterde telecommunicatie, de uitgevoerde observaties en de bevindingen van de verbalisanten kort voor de aanhouding waren er voldoende concrete aanwijzingen dat de verdachte zich bezighield met de handel in verdovende middelen. Van onrechtmatig verkregen bewijs is dan ook geen sprake. Het andersluidend verweer wordt verworpen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft beziggehouden met de handel in cocaïne en heroïne. Bewezen is ook dat hij dit heeft gedaan in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en dat dus sprake is geweest van medeplegen. Vaststaat dat in deze periode door de verdachte en andere drugsdealers met wie hij samenwerkte onder de naam “ [schuilnaam] ’ veelvuldig cocaïne en heroïne zijn verkocht aan drugsgebruikers. Deze gebruikers bestelden via (onder andere) het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer bestellijn] (hierna: de bestellijn), waarna de verdachte, al dan niet samen met een ander, de verdovende middelen afleverde. Ook werden via de bestellijn aan een grote groep gebruikers aanbiedingen voor verdovende middelen gestuurd.
De betrokkenheid van de verdachte bij deze drugshandel blijkt onder meer uit de verklaringen van gebruikers. Een aantal van hen heeft de verdachte namelijk vanaf een foto herkend als hun dealer, namelijk als de persoon bij wie zij via de bestellijn de verdovende middelen bestelden en die deze (alleen of samen met een ander) bij hen afleverde.
Daarnaast blijkt zijn betrokkenheid uit de observaties van de verbalisanten in samenhang met de historische gegevens van de bestellijn. Zo staat op grond van een observatie vast dat de verdachte op 7 mei 2018, kort nadat via de bestellijn een bestelling bij ‘ [schuilnaam] ’ was gedaan, verdovende middelen heeft afgeleverd bij een gebruiker. De verdachte heeft dit ontkend, maar hiervoor is voldoende bewijs. De verdachte is na zijn ontmoeting met deze gebruiker aangehouden en toen is de mobiele telefoon met daarin de simkaart gekoppeld aan de bestellijn aangetroffen in de auto waarin de verdachte kort daarvoor had gereden. Op dat moment had de verdachte 15,4 gram cocaïne en 6,6 gram heroïne bij zich. Deze verdovende middelen zijn bij zijn aanhouding aangetroffen in zijn broekzak en waren verpakt in zakjes (twee zakjes met cocaïne en één zakje met heroïne). Verder hebben de verbalisanten gezien dat de betreffende gebruiker na zijn ontmoeting met de verdachte korte tijd in zijn woning is geweest. Toen hij weer naar buiten kwam en werd aangehouden, heeft deze gebruiker verklaard dat hij gebruiker is en dat hij het net heeft opgerookt. Dit laatste wordt bevestigd door de bevindingen in zijn woning. De auto waar de verdachte op 7 mei 2018 in reed is op 3 mei 2018 ook gezien voor het huis van een andere gebruiker die kort daarvoor via de bestellijn verdovende middelen had besteld. Ook is daarbij gezien dat er toen twee mannen met een Noord-Afrikaans uiterlijk in de auto zaten. In de auto lagen bij drugsverkoop veel gebruikte memopapiertjes en zo’n zelfde papiertje werd ook bij voornoemde gebruiker in de woning aangetroffen. De verklaring die de verdachte heeft gegeven met betrekking tot de bij hem aangetroffen cocaïne en heroïne vindt geen steun in het dossier en is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Dit geldt ook voor zijn verklaring dat hij onderweg was naar de bank om voor zijn moeder geld te storten en hij de persoon die hij ontmoette (de gebruiker) alleen om een sigaret vroeg.
Vaststaat dat op 7 mei 2018 in de berging van de woning van de verdachte in totaal 81,9 gram cocaïne is aangetroffen. Bewezen is dat de verdachte ook deze cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat alleen hij een sleutel heeft van deze berging en de sleutel van de berging is ook aangetroffen in zijn slaapkamer. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de cocaïne in de berging en daarover ook beschikkingsmacht had. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verdachte handelde in onder meer cocaïne en dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en de eveneens in deze berging aangetroffen versnijdingsmiddelen en twee weegschalen erop duiden dat de cocaïne bestemd was voor deze handel. De pas ter zitting gegeven verklaring dat ook anderen in de berging konden komen, omdat de deur daarvan ook zonder sleutel (door duwen en trekken) te openen was, is, mede in het licht van de verklaring van zijn moeder en de eerder door de verdachte afgelegde verklaring, niet aannemelijk geworden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 mei 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde
cocaïne enheroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 7 mei 2018 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 97,3 gram, bevattende cocaïne en ongeveer 6,6 gram, bevattende heroïne, zijnde coca
ïne en/of hero
ïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander of anderen gedurende een aanzienlijke periode vele malen cocaïne en heroïne verhandeld. Ook heeft hij cocaïne en heroïne voorhanden gehad. Hij had in de auto en op straat cocaïne en heroïne bij zich en er lag cocaïne bij hem thuis in de berging.
De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Ook zijn de gezondheids-risico’s voor gebruikers van cocaïne en heroïne groot. Deze drugs zijn namelijk erg verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden. Dit wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2018 tot en met 7 mei 2018 te Schiedam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of
(telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 2 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 7 mei 2018 te Schiedam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 97,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 6,6 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaine en/of heroine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 2 ahf/ond C Opiumwet )