In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. G.S.J. van Gestel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat de herkenningen door verbalisanten op camerabeelden onvoldoende zijn om wettig en overtuigend bewijs te leveren. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de nieuwe feiten. De beslissing van de rechtbank is genomen na een zorgvuldige afweging van het bewijs en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging.