ECLI:NL:GHAMS:2017:4535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
23-004493-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal snorfiets met betrekking tot herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 14 oktober 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van diefstal van een snorfiets op 8 februari 2016 te Haarlem. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte werd vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het gebruik van braak of verbreking, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. Het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten voldoende betrouwbaar was, ondanks het ontbreken van specifieke gezichtskenmerken. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en kreeg een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 15 dagen. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004493-16
datum uitspraak: 28 september 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 oktober 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-100709-16 en 15-660351-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2016 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen snorfiets onder zijn bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Partiële vrijspraak
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte met zijn mededaders de snorfiets heeft weggenomen door middel van verbreking, nu daarvoor onvoldoende aanknopingspunten zijn.
Hoewel de aangever stelt dat hij zijn snorfiets terdege heeft afgesloten door middel van een stuurslot en een kabelslot, doch uit het dossier niet is gebleken van enig sporenonderzoek ter plaatse, is de aangifte op dit punt onvoldoende om tot een bewezenverklaring van braak en/of verbreking te komen. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat ‘medeplegen’ niet bewezen kan worden en dat de herkenningen, zoals door de verbalisanten beschreven, bij gebreke van specifiek benoemde gezichts- cq gelaatskenmerken vaag zijn en daarom niet al te serieus moeten worden genomen.
Het hof overweegt het volgende.
Herkenning
Uit onderzoek door wetenschappers als [naam 1] en [naam 2] komt naar voren, zoals ook genoemd in meerdere gepubliceerde uitspraken, dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
Het hof heeft de volgende elementen in zijn beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft het hof aan de hand van de foto’s in het dossier beoordeeld of deze voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht.
Het hof acht de zich in het dossier bevindende stills van de camerabeelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor herkenning te dienen. Zeven stills van de camerabeelden zijn door verbalisant [verbalisant 1] via een e-mail verspreid onder de politiemedewerkers dienstdoende in Haarlem met de vraag of iemand de personen op de stills herkende.
Verbalisant [verbalisant 2] had bij het zien van foto 1 op grond van de kleding die de persoon draagt, een blauwe baseball cap, grijze jas en blauwe spijkerbroek, het vermoeden dat dit [verdachte] is. Dit vermoeden werd bevestigd bij het zien van de foto’s 4, 5 en 6. Op grond van het signalement was verbalisant [verbalisant 2] zeker dat het [verdachte] betrof.
Verbalisant [verbalisant 3] had bij het zien van foto 1 het vermoeden dat dit [verdachte] is. Hij zag dat de persoon een blauwe baseball cap op had en een blauw/grijze jas met daaronder een blauwe broek. Dit is de kleding die [verdachte] regelmatig draagt, aldus [verbalisant 3]. Op foto 4 zag verbalisant [verbalisant 3] dat op de rechtermouw van de jas een wit logo zat. Hem is ambtshalve bekend dat [verdachte] een soortgelijke jas heeft met exact hetzelfde logo op zijn rechtermouw. Op foto 5 bevestigt de houding, het postuur en signalement het vermoeden dat het [verdachte] moest zijn.
Verbalisant [verbalisant 4] zag op de foto’s dat er een persoon te zien was met een blauwe (spijker)broek, donker blauwe jas en een blauwe baseball cap die hij direct herkende als [verdachte]. Hij herkende [verdachte] direct aan zijn houding en postuur. Ook heeft [verdachte] regelmatig dezelfde kleding aan als op de foto’s is te zien.
Daarnaast beschrijven de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dat [verdachte] valt onder de persoonsgerichte aanpak van Haarlem-Schalkwijk en dat zij regelmatig direct of indirect betrokken zijn geweest bij aanhoudingen van [verdachte].
Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] dat [verdachte] zich op 23 februari 2016 met een aanhouding heeft bemoeid, welke aanhouding plaats vond twee weken na de diefstal van de onderhavige snorfiets, en dat hij toen exact hetzelfde signalement had als zichtbaar op de onderhavige camerabeelden waarop [verbalisant 3] hem eerder had herkend.
Hoewel er in de onderhavige zaak geen sprake is van herkenning van specifieke gezichts-/ gelaatskenmerken van de verdachte, zoals door de raadsman is aangevoerd, acht het hof – gelet op het vorenstaande – de herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar en bezigt deze dan ook voor het bewijs. Derhalve stelt het hof vast dat de jongen met de blauwe pet, de donkere jas en spijkerbroek op de camerabeelden de verdachte is.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
medeplegen
Uit de aangifte blijkt dat aangever omstreeks 17.00 uur drie jongens dichtbij elkaar zag staan die in de richting van zijn snorfiets wezen. Ook keken ze voortdurend om zich heen. Hierdoor kreeg aangever het gevoel dat de drie jongens op zijn snorfiets uit waren. Op de camerabeelden is te zien dat de hierna te noemen handelingen binnen een uiterst kort tijdsbestek zijn verricht en wel tussen 16:54:12 uur en 16:54:34 uur, dat wil zeggen binnen 22 seconden. Daarbij geldt dat in dit zeer korte tijdsbestek de jongen met de pet en donkere jas, van wie het hof heeft vastgesteld dat het de verdachte is, als eerste bij de snorfiets staat, terwijl de andere twee jongens komen aanlopen (foto 1), de verdachte vervolgens eerst met de jongen die herkend wordt als Hasnaoui voorovergebogen over de snorfiets staat, (foto 2) en dat drie seconden later de jongens met zijn drieën bij de snorfiets staan (foto 3), de verdachte wegloopt (foto 4), achterom kijkt, (foto 5) en blijft kijken (foto 6) waarna de andere twee jongens vier seconden later op de snorfiets wegrijden (foto 7). Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere personen voldoende is komen vast te staan.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2016 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een snorfiets. Diefstallen zijn ergerlijke delicten die naast hinder en overlast voor de gedupeerde, gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 september 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Met de kinderrechter acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014 met parketnummer 15-660351-13 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof, net als de kinderrechter, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014, parketnummer 15-660351-13, te weten van
1. maand jeugddetentie, te vervangen door: een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) urenbij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 september 2017.
[…]