In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, en Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. T.R. van Ginkel. De eiser vorderde de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten die hij had gesloten zonder toestemming van zijn echtgenote, en vroeg om terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia betwistte de vernietiging en vorderde in reconventie bevestiging van de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten.
De rechtbank oordeelde dat de overeenkomsten zijn vernietigd op grond van het ontbreken van toestemming van de echtgenote, zoals vastgelegd in artikel 1:88 BW. De kantonrechter oordeelde dat de vernietiging door de echtgenote met terugwerkende kracht effect heeft, waardoor de betalingen van de eiser aan Dexia als onverschuldigd moeten worden beschouwd. De rechtbank ging verder in op de vraag of de bevoegdheid tot vernietiging was verjaard, en oordeelde dat Dexia niet had aangetoond dat de echtgenote voor 7 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten.
Daarnaast werd de vraag van de wettelijke rente behandeld. De kantonrechter oordeelde dat Dexia als bezitter niet te goeder trouw was, omdat zij had moeten weten dat toestemming van de echtgenote vereist was. Dit leidde tot de verplichting voor Dexia om de ontvangen rente af te dragen. De vordering van de eiser om de registratie bij het Bureau Kredietregistratie ongedaan te maken werd afgewezen, omdat Dexia niet in staat was om deze gegevens te wijzigen. De kantonrechter stelde de eiser in de gelegenheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de bekendheid van de echtgenote met de overeenkomsten.