ECLI:NL:RBROT:2018:8006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/3138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan pluimveeslachterij wegens overtredingen van de Wet dieren en niet tijdig beslissen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan over boetes die zijn opgelegd aan een pluimveeslachterij door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De boetes waren het gevolg van overtredingen van de Wet dieren, waarbij een toezichthouder had vastgesteld dat kuikens te lang zonder voer en water waren gehouden en niet zonder onnodige vertraging waren geslacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet tijdig had beslist op de bezwaren van de slachterij, wat heeft geleid tot een dwangsom van € 5.040,-. De rechtbank heeft het beroep van de slachterij tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en de hoogte van de boete in boetezaak 201702515 verlaagd naar € 2.500,-. De overige boetes zijn in stand gebleven. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de slachterij toegewezen, tot een totaalbedrag van € 540,08.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/3138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 14 april 2017, 12 mei 2017 en 19 mei 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft eiseres beroep ingesteld (kenmerk ROT 18/838) tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op deze en andere bezwaren van eiseres. Dit beroep is op 4 mei 2018 behandeld ter zitting.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten en deze deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep niet tijdig met kenmerk ROT 18/838 gesplitst in tien afzonderlijke beroepen gericht tegen tien, alsnog door verweerder genomen, afzonderlijke beslissingen op bezwaar, waarbij het beroep inzake het onderhavige bestreden besluit het zaaknummer ROT 18/3138 heeft gekregen. Omdat de tien afzonderlijke beroepen betrekking hebben op zowel de inhoudelijke beslissingen op bezwaar als op het niet tijdig beslissen door verweerder, is het beroep met kenmerk ROT 18/838 als ten onrechte ingeschreven beschouwd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Dit beroep (ROT 18/3138) is tegelijk behandeld met andere beroepen van eiseres, namelijk ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146 en ROT 18/3059. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Aamimi.

Overwegingen

1. Het gaat in dit beroep om het niet tijdig beslissen door verweerder op bezwaren van eiseres en om boetes die verweerder aan eiseres heeft opgelegd omdat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de pluimveeslachterij heeft geconcludeerd (kort gezegd) dat kuikens te lang zonder voer en water hebben gezeten en niet zonder onnodige vertraging werden geslacht. De rechtbank zal hierna eerst het niet tijdig beslissen door verweerder bespreken. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de boetezaken, waarbij eerst wordt ingegaan op de gronden van eiseres die betrekking hebben op alle boetezaken. Vervolgens zal de rechtbank de boetezaken afzonderlijk bespreken, waarbij wordt ingegaan op de gronden die specifiek op de betreffende boetezaak zien.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig op de bezwaren tegen de primaire besluiten heeft beslist. Weliswaar heeft verweerder alsnog een beslissing op de bezwaren genomen, maar eiseres heeft nog wel belang bij een beoordeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit, omdat eiseres het niet eens is met de hoogte van de dwangsom die door verweerder is toegekend vanwege het niet tijdig beslissen. Nu eiseres nog belang heeft bij haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen en verweerder niet tijdig heeft beslist, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, gegrond verklaren.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door verweerder te betalen dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres een dwangsom van in totaal € 1.260,- toegekend, omdat volgens verweerder sprake is van een dusdanige samenhang tussen de boetebesluiten dat met één maal de maximale dwangsom dient te worden volstaan. Eiseres vindt echter dat verweerder vier maal deze maximale dwangsom moet betalen omdat het in dit beroep gaat om vier afzonderlijke boetezaken waartegen vier afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van een dwangsom bij niet tijdig beslissen is het voorkomen (door een effectief rechtsmiddel) van te trage besluitvorming door een bestuursorgaan. Daarmee valt niet te rijmen dat verweerder zelf, door clustering van boetezaken en afdoening van zo’n cluster in één beslissing op bezwaar, invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de te betalen dwangsom. Bovendien is de door verweerder aangebrachte clustering van boetezaken in de beslissingen op bezwaar die voortvloeien uit het beroep niet tijdig, zodanig dat van een logische indeling onvoldoende sprake is (meerdere soorten overtredingen per beslissing op bezwaar en soorten overtredingen die in meerdere beslissingen op bezwaar voorkomen). Los van de clustering door verweerder moet worden beoordeeld of de zaken dusdanige samenhang vertonen dat slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen regel is neergelegd over samenhangende besluiten, alleen over de situatie waarin er meerdere aanvragers zijn. Wel kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat in bijzondere gevallen redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich kan brengen dat bij meerdere aanvragen of besluiten die dusdanige samenhang vertonen, slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat slechts één maal een dwangsom is verschuldigd onder meer verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:82), van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:1783) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((de Afdeling) ECLI:NL:RVS:2014:1870). Naar het oordeel van de rechtbank gaat een vergelijking met die zaken hier evenwel niet op, omdat de door verweerder genoemde zaken verschillen van de zaak van eiseres. In de uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof ging het om beschikkingen waarin sprake was van hetzelfde feitencomplex en waartegen bij één geschrift bezwaar was gemaakt. In de uitspraak van de Afdeling ging het om verzoeken van één aanvrager om openbaarmaking van gegevens van 752 voertuigen waarbij die verzoeken inhoudelijk nagenoeg identiek waren (zie ook ter vergelijking ECLI:NL:RVS:2018:2211). Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de boetezaken die in dit beroep aan de orde zijn, niet worden gezegd dat deze eenzelfde feitencomplex hebben of nagenoeg identiek zijn. Weliswaar is een aantal maal voor eenzelfde soort overtreding een boete opgelegd, maar dat neemt niet weg dat afzonderlijke boetebesluiten zijn genomen waaraan afzonderlijke rapporten van bevindingen ten grondslag liggen met een daarin beschreven eigen feitencomplex. Voorts heeft eiseres afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen de primaire besluiten. Dat een aantal bezwaargronden daarin overeenkomen, neemt niet weg dat eiseres tegen elk primair besluit afzonderlijk opkomt en argumenten naar voren brengt die in iedere boetezaak afzonderlijk, aan de hand van de beschreven constateringen in het rapport van bevindingen, moeten worden beoordeeld. Bovendien is eiseres in bezwaar ook specifiek op de afzonderlijke rapporten van bevindingen ingegaan. Dit alles maakt dat een beslissing op het bezwaar tegen één van de boetes eiseres nog geen duidelijkheid verschaft over de uitkomst van haar bezwaar tegen de andere boetes, zodat eiseres er belang bij heeft in alle boetezaken afzonderlijk tijdig een beslissing op haar bezwaar te krijgen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige samenhang tussen de verschillende boetezaken in dit beroep dat verweerder slechts gehouden zou zijn om één maal een dwangsom toe te kennen. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan verweerder (in de afzonderlijke boetezaken) in het geheel geen dwangsom is verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat bij verweerder sprake was van overmacht en evenmin is gebleken dat het niet tijdig beslissen te wijten is aan eiseres.
2.5.
De rechtbank stelt dan ook ten aanzien van ieder primair besluit afzonderlijk de door verweerder verbeurde dwangsom vast. Niet in geschil is dat gezien het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en het bestreden besluit (meer dan 42 dagen) verweerder de maximale dwangsom verbeurt. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.260,- per primair besluit. Dit beroep heeft betrekking op vier primaire besluiten en de totaal door verweerder te betalen dwangsom komt daarmee op € 5.040,-.
Alle boetezaken (inhoudelijk)
3. Eiseres voert aan dat de verweten gedragingen zien op Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009) maar dat het vervoer van de kuikens valt onder Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (de Transportverordening). Uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2017 (ROT 16/7462) kan worden afgeleid dat het uitladen van de kuikens plaatsvindt door het kantelen van de containers waarin de kuikens zijn aangevoerd. Pas op dat moment eindigt de toepasselijkheid van de Transportverordening. Voor zover de beboetbare feiten zien op het onthouden van voer en drinken na aanvang van transport, kan dit bovendien alleen een overtreding opleveren van de Transportverordening en niet van Verordening 1099/2009. Daarnaast is in punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 opgenomen dat dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst worden geslacht, moeten worden gevoederd en in alle gevallen is eiseres onder die norm van twaalf uur gebleven. Overigens staat het voeren ook in de weg aan het zonder vertraging slachten van het pluimvee, nu pluimvee voor aanvang van de slacht zes uur nuchter moet zijn, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat de toepasselijkheid van de Transportverordening op het vervoer van de kuikens en de verantwoordelijkheid van de vervoerder daarin, niet betekent dat verweerder eiseres niet kan verwijten dat zij bij aankomst van de kuikens en het lossen en/of uitladen regels uit de Verordening 1099/2009 heeft overtreden. De regels in Bijlage III van Verordening 1099/2009 die eiseres volgens verweerder heeft overtreden, richten zich ook specifiek op de slachterij terwijl het nog ziet op de situatie van aankomst van de dieren. Dat (ook) de vervoerder (en stalhouder) verantwoordelijk is voor voldoende voer en drinken voor de kuikens, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van eiseres voor het welzijn van de kuikens die zich op haar terrein bevinden. Verweerder verwijt eiseres ook niet dat de kuikens tijdens het transport of in de stal onvoldoende voer of water hebben gehad, maar dat eiseres vanaf het moment dat de kuikens zich op haar terrein bevonden, niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Weliswaar kan eiseres niet verantwoordelijk worden geacht voor een langdurig gebrek aan voer of water voorafgaande en tijdens het transport, maar van eiseres mag wel worden verwacht dat zij alert is op een mogelijk langdurig gebrek aan voer of water bij de kuikens die zich op haar terrein bevinden (gelet op haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van deze kuikens) en dat zij bij een dergelijk geconstateerd gebrek, voor zover dit in haar macht ligt, maatregelen neemt. In deze boetezaken heeft verweerder ook als feit aan de boetes ten grondslag gelegd dat eiseres kuikens niet zo spoedig mogelijk na aankomst heeft uitgeladen en/of zonder onnodige vertraging heeft geslacht (punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009). Door kuikens die langdurig zonder voer of water hebben gezeten, zo spoedig mogelijk na aankomst op haar terrein uit te laden en zonder onnodige vertraging te slachten, kan eiseres de noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of water. Het gaat dus om de combinatie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, en punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009. Indien eiseres kan constateren dat kuikens die zich op haar terrein bevinden een langdurig gebrek aan voer en water hebben en blijkt dat eiseres vervolgens deze kuikens niet zonder onnodige vertraging heeft geslacht, stelt verweerder terecht een overtreding vast van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009.
3.2.
Of eiseres had kunnen constateren dat de kuikens op haar terrein langdurig voer en drinken is onthouden, zal uit het rapport van bevindingen moeten blijken. Daarbij wordt ervan uitgegaan, zoals ook volgt uit de eigen werkinstructies van eiseres ( [kenmerk] ), dat kuikens niet langer dan 12 uur zonder voer of drinkwater mogen. Veelal kan uit de Transportlijst Pluimvee en de Afkeurlijst van het betreffende koppel worden afgeleid op welk moment de voerlijn in de stal is opgelierd, wanneer het transport is aangevangen en geëindigd en wanneer is begonnen met het kantelen van de dieren door eiseres. Overigens heeft eiseres ter zitting gesteld dat het oplieren van de voerlijn nog niet betekent dat het voeren ook op dat moment stopt, maar heeft zij dit in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de door de toezichthouders geconcludeerde duur van het onthouden van voer aan de hand van het tijdstip van het oplieren van de voerlijn en het tijdstip van de aanvang van het slachten. Gezien de combinatie van de door verweerder gestelde overtredingen in deze zaken, zal uit het rapport van bevindingen niet alleen een langdurig gebrek aan voer of water moeten blijken maar ook of eiseres die kuikens zo spoedig mogelijk heeft uitgeladen en/of zonder onnodige vertraging heeft geslacht. Dit kan worden beoordeeld aan de hand van de tijd die de kuikens op het slachtterrein hebben doorgebracht alvorens te zijn geslacht, in combinatie met de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat, juist indien is vastgesteld dat de kuikens te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of water, van eiseres mag worden verwacht dat zij (in het kader van de op grond van artikel 3, tweede lid van Verordening 1099/2009 te nemen noodzakelijke maatregelen) de duur dat die kuikens zich op haar terrein bevinden voorafgaande aan de slacht probeert te beperken. Anders dan eiseres lijkt te stellen kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan als zij de kuikens binnen 12 uur na aankomst heeft geslacht. In punt 1.2 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 is onder meer neergelegd dat dieren zo spoedig mogelijk na aankomst moeten worden uitgeladen en zonder onnodige vertraging moeten worden geslacht én dat dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht moeten worden gevoederd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat als de dieren binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht, er sprake is van zo spoedig mogelijk uitladen en zonder onnodige vertraging slachten. Of sprake is van “zo spoedig mogelijk” en “zonder onnodige vertraging” dient per geval te worden beoordeeld, hetgeen de rechtbank hierna per boetezaak zal bespreken.
Boetezaak 201701678
4.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres één boete opgelegd van € 2.500 voor de volgende drie feiten:
  • De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in Bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen. De dieren werden niet zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en zonder onnodige vertraging geslacht. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
4.2.
Eiseres voert aan dat uit het rapport van bevindingen niet volgt dat eiseres het eerste beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport blijkt een wachttijd van 11 uur en 35 minuten, hetgeen onder de norm ligt van 12 uur in Bijlage III, punt 1.2 van Verordening 1099/2009. Er is ook geen norm die meebrengt dat binnen die 12 uur kuikens die pikken gevoerd moeten worden. Daarnaast kan uit de bevindingen in het rapport niet worden geconcludeerd dat niet met een slachtplanning is gewerkt of deze niet wordt gevolgd. Dit kan ook niet uit de mededeling van medewerker [naam] worden afgeleid, aldus eiseres.
4.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 132448/99971) dat hij buiten op het terrein van de slachterij een koppel levende kuikens in aanvoercontainers zag en dat dit koppel was gelabeld met nummer “1”, wat inhoudt dat dit koppel afkomstig was van de eerste vrachtwagen. De toezichthouder heeft omstreeks 6.15 uur een ante-mortem keuring (AM-keuring) bij dit koppel gedaan. Omstreeks 11.00 uur zag de toezichthouder dat het koppel “1” nog steeds stond te wachten. De toezichthouder hoorde dat de kuikens onrustig waren, dat veel kuikens herhaaldelijk gingen staan en weer zitten en dat veel kuikens pikgedrag vertoonden, wat volgens de toezichthouder typerend is voor naar voer zoekende kuikens. Desgevraagd kon de chef Aanvoer geen uitsluitsel geven over wanneer de kuikens geslacht zouden worden; hij vertelde de toezichthouder dat de afdeling Inpak/delen de slachtvolgorde bepaalde aan de hand van wat er op dat moment nodig was op die afdeling. Op de Transportlijst Pluimvee, waarvan een kopie bij het rapport is gevoegd, staat onder meer: oplieren van de voerlijn in de stal op 19-02-2017 om 23.00 uur, aankomst op de slachterij op 20-02-2017 om 03.45 uur en het afladen van de kuikens om 04.00 uur. Omstreeks 14.15 uur ziet de toezichthouder dat de kuikens zeer onrustig zijn waarbij nog steeds sprake is van toegenomen vocalisatie en pikgedrag. Om 14.35 uur is gestart met het slachtproces van dit koppel. De toezichthouder concludeert dat de dieren tot het moment dat ze geslacht werden gedurende 15 uur en 35 minuten zonder voer en water hebben gezeten. De dieren waren onrustig en deze nervositeit nam toe gedurende de dag en naar de deskundige mening van de toezichthouder als dierenarts is deze toegenomen nervositeit het gevolg van langdurige onthouding van water en/of voer. Ook werden de dieren niet zonder onnodige vertraging geslacht, wat bleek uit de aanvoertijd op de Transportlijst Pluimvee en de tijd van aanvang van het slachten, in samenhang met de toelichting van chef Aanvoer, aldus de toezichthouder.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de eerste twee onder 4.1 genoemde beboetbare feiten, in samenhang bezien, heeft begaan. In deze zaak is (in vergelijking met de andere boetezaken in dit beroep) niet zozeer sprake van een lang transport maar hebben de kuikens langere tijd op het terrein van eiseres doorgebracht alvorens ze zijn geslacht, namelijk bijna 11 uur. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen betekent de omstandigheid dat de kuikens minder dan 12 uur op het terrein van eiseres waren, alleen dat eiseres niet verplicht was de kuikens te voeren, maar betekent dit nog niet dat eiseres de kuikens ook zonder onnodige vertraging heeft geslacht. In dit geval heeft de toezichthouder omstreeks 11.00 uur waargenomen dat veel kuikens onrustig waren en pikgedrag vertoonden, wat volgens de toezichthouder, vanuit zijn deskundigheid als dierenarts, typerend is voor naar voer zoekende kuikens. Op dat moment was 12 uur verstreken sinds het oplieren van de voerlijn in de stal. Ondanks deze duur en het beschreven gedrag van de kuikens - waarvan niet is gebleken dat eiseres dat gedrag niet ook zelf had kunnen waarnemen - is eerst om 14.35 uur gestart met het slachten. Gesteld noch gebleken is dat het noodzakelijk was dat de kuikens bijna 11 uur op het terrein van eiseres hebben gewacht alvorens te worden geslacht. Gezien deze duur, de duur dat de kuikens in totaal zonder voer en water hebben gezeten en het waargenomen gedrag van de kuikens, heeft verweerder terecht een overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, in samenhang met punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 vastgesteld. Reeds gelet hierop was verweerder bevoegd de boete op te leggen.
Boetezaak 201702516
5.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 12 mei 2017 aan eiseres één boete opgelegd van € 2.500 voor de volgende drie feiten:
  • De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in Bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen. De dieren werden niet zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en zonder onnodige vertraging geslacht. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen, nl. dat indien het niet mogelijk is om dieren met voorrang te slachten, maatregelen getroffen worden om hun lijden te verlichten, met name door dieren die in containers zijn afgeleverd van drinkwater te voorzien. Hierdoor wordt er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.5, onder c, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van Verordening 1099/2009 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
5.2.
Eiseres voert aan dat uit de constateringen in het rapport niet volgt dat de dieren niet zo spoedig mogelijk zijn uitgeladen en zonder vertraging zijn geslacht. De kuikens zijn binnen 12 uur geslacht. Voorts mist punt 1.5 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 betekenis in deze boetezaak omdat bij eiseres alle dieren in containers worden aangeleverd en deze voorrangsregel dus niet van toepassing is, aldus eiseres.
5.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 133745/100808) dat hem bij een AM-keuring opviel dat in de containers erg kleine kuikens zaten en dat hij in circa zes containers, in bijna iedere lade, circa twee dode tot bijna dode kuikens zag liggen. Na verificatie bij de chef Panklaar bleek het om vleeskuikens van het koppel [naam] uit stal 2 te gaan. Vervolgens ging de toezichthouder naar de kantelmachine waar dit koppel werd gekanteld en het viel de toezichthouder op dat er enorm veel dode dieren tussen de levende dieren op de lopende band terecht kwamen. De toezichthouder zag bij de carrousel drie dode dieren op de grond (de aanhangers gooien de dode dieren vanuit de carrousel op de grond) en nadat de betreffende container volledig geleegd was, telde de toezichthouder, exclusief de drie dode dieren die er al lagen, 70 dode dieren. De toezichthouder heeft zes dode dieren van de grond geraapt en daar autopsie op verricht. Daarbij zag de toezichthouder dat de kuikens zeer klein waren, een beperkt verenkleed hadden (kale borst en rug) en dat vijf van de zes dieren een rood/paars verkleurde huid hadden. Deze verkleuring is volgens de toezichthouder met grote zekerheid veroorzaakt door dehydratatie ten gevolge van onthouding van drinkwater. Bij verdere uitwendige inspectie constateerde de toezichthouder dat ook de borstspieren zeer rood/paars verkleurd waren en dat de huid en onderliggende spierlaag zeer droog aanvoelden. Volgens de toezichthouder is de verklaring hiervoor dat het een gevolg is van dehydratatie. Uit de Transportlijst Pluimvee en de Afkeurlijst, waarvan kopieën bij het rapport zijn gevoegd, blijkt dat dit koppel kuikens bijna 23 uur is onthouden van voer en water; het oplieren van de voerlijn was op 13-03-2017 om 14.00 uur, de aankomst op het slachthuis was op 14-03-2017 om 07.45 uur en de AM-keuring (het tijdstip van kantelen) is gestart om 12.45 uur. De kuikens hebben dus na een reistijd van 7,5 uur vervolgens 5 uur op het slachthuis in de wacht gestaan. De toezichthouder concludeert in zijn hoedanigheid als dierenarts dat het hoge percentage DOA’s (deaths on arrival) te wijten is aan een langdurig gebrek aan voer en drinkwater. Het onnodig lijden en de toegenomen sterfte staan volgens de toezichthouder met absolute zekerheid in verband met de lange reistijd in combinatie met de lange wachttijd op het slachthuis. Er is bij de slachtplanning van dit koppel vleeskuikens onvoldoende rekening gehouden met de tijdspanne waarin hen voer en water is onthouden, waardoor de dieren onnodig lijden en letsel is berokkend, aldus de toezichthouder.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de eerste en laatste onder 5.1. genoemde beboetbare feiten, in samenhang bezien, heeft begaan. Uit de tijdstippen vermeld op de Transportlijst Pluimvee en de Afkeurlijst blijkt dat op het moment van aankomst van de kuikens op het slachthuisterrein bijna 18 uur is verstreken sinds het oplieren van de voerlijn in de stal. In dit geval heeft er geruime tijd gezeten tussen het oplieren van de voerlijn in de stal (om 14.00 uur) en het laden van de kuikens (om 22.45 uur).
Dit kan eiseres niet worden verweten. Dat neemt niet weg dat eiseres op het moment van aankomst van deze kuikens bekend moet worden geacht met de duur dat de kuikens zonder voer of water hebben gezeten en dat het aan haar is om op het moment dat de kuikens zich op haar terrein bevinden noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de dieren niet (verder) te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Dit had zij kunnen doen door de dieren zo spoedig mogelijk te slachten. De kuikens hebben na aankomst vijf uur op het slachthuisterrein gewacht alvorens te worden geslacht, terwijl gesteld noch gebleken is dat dat in dit geval nodig was en het slachten van deze kuikens niet eerder had gekund. De toezichthouder concludeert op goede gronden dat bij de slachtplanning onvoldoende rekening is gehouden met de duur dat deze kuikens voer en water is onthouden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht een overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, in samenhang met punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 vastgesteld. Reeds gelet hierop was verweerder bevoegd de boete op te leggen.
Boetezaak 201702517
6.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 19 mei 2017 aan eiseres twee boetes opgelegd van respectievelijk € 4.000 en € 2.500 voor de volgende feiten:
  • De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in Bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen. De dieren werden niet zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en zonder onnodige vertraging geslacht. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit deels gegrond verklaard omdat de hierboven genoemde feiten als één feit moeten worden aangemerkt en aan eiseres één boete van € 2.500 opgelegd.
6.2.
Eiseres voert aan dat uit de constateringen in het rapport niet volgt dat de dieren niet zo spoedig mogelijk zijn uitgeladen en zonder vertraging zijn geslacht. Uit het boeterapport volgt dat de dieren om 8.45 uur zijn aangekomen en het uitladen door kantelen om 11.30 uur is aangevangen. Dat een later aangekomen koppel eerder is geslacht bewijst niet dat het in geding zijnde koppel niet zo spoedig mogelijk is uitgeladen en geslacht. Voorts zijn de kuikens binnen twaalf uur geslacht, aldus eiseres.
6.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 134025/101133) dat hij omstreeks 09.00 uur buiten onder de overkapping op het slachthuisterrein een koppel levende kuikens in aanvoercontainers zag; het bleek te gaan om koppel [naam] , stal 3, afkomstig uit Denemarken. De toezichthouder deed een AM-keuring bij dit koppel en hem viel op dat de kuikens erg klein waren. De dieren waren onrustig, wat zichtbaar was aan het herhaaldelijk op en neer bewegen door elkaar heen en het voortdurend pikken op de vloer; dit gedrag laten kuikens zien als ze op zoek zijn naar voer, aldus de toezichthouder. Omstreeks 10.15 uur zag de toezichthouder dat dit koppel nog steeds stond te wachten, dat de kuikens nog steeds erg onrustig waren, en dat er op dat moment werd gestart met het kantelen van een ander koppel kuikens, namelijk koppel [naam] , stal 4. De toezichthouder heeft aan chef Aanvoer [naam] gevraagd wanneer de kuikens uit stal 3 geslacht zouden worden, omdat dit koppel al veel langer op het slachthuis aanwezig was, waarop de heer [naam] geen antwoord kon geven omdat hij naar eigen zeggen niet de volgorde van slachten bepaalde. Uit de Transportlijst Pluimvee en de Afkeurlijst van beide koppels (kopieën zijn bij het rapport gevoegd) blijkt onder meer dat bij stal 3 de vloerlijn is opgelierd op 21-03-2017 om 18.00 uur, dat het transport op 22-03-2017 om 08.45 uur aankwam op de slachterij en dat het kantelen van dit koppel is begonnen om 11.30 uur. Ten aanzien van stal 4 blijkt uit deze formulieren dat de vloerlijn is opgelierd op 21-03-2017 om 20.00 uur, dat het transport is geëindigd en de kuikens zijn afgeladen op 22-03-2017 om 09.45 uur en dat is begonnen met het kantelen van dit koppel om 10.15 uur. De toezichthouder constateert dat de dieren uit stal 3 en 4 respectievelijk 17 uur en 30 minuten en 14 uur en 15 minuten zonder voer en water hebben gezeten. De toezichthouder stelt vast dat de dieren onrustig waren en dat deze nervositeit toenam gedurende de dag en naar zijn deskundige mening als dierenarts is dit het gevolg van langdurige onthouding van water en/of voer. Bij vleeskuikens mag de periode van voeronthouding tot hun slacht niet langer zijn dan 12 uur. Ook stelt de toezichthouder vast dat de dieren uit stal 3 niet zonder onnodige vertraging werden geslacht, aldus het rapport.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de onder 6.1 genoemde beboetbare feiten, in samenhang bezien, heeft begaan. Uit de Transportlijst Pluimvee blijkt dat op het moment van aankomst van de kuikens uit stal 3 bijna 15 uur is verstreken sinds het oplieren van de vloerlijn in de stal. Gezien deze duur en het door de toezichthouder waargenomen gedrag van de kuikens lag het op de weg van eiseres om de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de dieren niet (verder) te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Evenwel is niet gebleken dat eiseres bij de planning van de slacht daar rekening mee heeft gehouden. Uit het rapport van bevindingen volgt immers dat de kuikens in stal 4 eerder zijn geslacht dan de kuikens van stal 3, terwijl de aankomst van de kuikens van stal 4 later was en een kortere periode is verstreken sinds het oplieren van de vloerlijn in hun stal, dan bij stal 3. Niet is gebleken dat bijzondere omstandigheden hiertoe noopten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht een overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, in samenhang met punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 vastgesteld.
Boetezaak 201702515
7.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 19 mei 2017 aan eiseres twee boetes opgelegd van respectievelijk € 4.000 en € 2.500 voor de volgende feiten:
  • De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitanten waarborgen niet dat de in Bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht werden genomen. De dieren werden niet zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en zonder onnodige vertraging geslacht. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, en Bijlage III, punt 1.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit deels gegrond verklaard omdat sprake is van samenhang tussen de genoemde feiten en aan eiseres één boete van € 4.000 opgelegd voor het eerstgenoemde feit.
7.2.
Eiseres voert aan dat uit het boeterapport geen aankomsttijd blijkt maar dat gezien het moment waarop het transport uit Denemarken is vertrokken (op 30 maart 2017 om 21.00 uur) en het moment van het kantelen bij eiseres (op 31 maart 2017 om 12.05 uur), de dieren binnen enkele uren na aankomst moeten zijn uitgeladen en geslacht. Dat een later aangekomen koppel eerder is geslacht bewijst niet dat het in geding zijnde koppel niet zo spoedig mogelijk is uitgeladen en geslacht. Zo spoedig mogelijk betekent niet dat moet worden geslacht op volgorde van aankomst waarbij bedrijfsmatige (on)mogelijkheden niet van belang zouden zijn, aldus eiseres.
7.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 133708/101125) dat hij omstreeks 07.00 uur buiten op het terrein van het slachthuis een koppel kuikens in aanvoercontainers zag (koppel [naam] stal 15) en dat de dieren onrustig waren, wat zichtbaar was aan het herhaaldelijk op en neer bewegen door elkaar heen en het voortdurend pikken op de vloer. Dit gedrag laten kuikens volgens de toezichthouder zien als ze op zoek zijn naar voer. Omstreeks 09.15 uur zag de toezichthouder dat het koppel nog steeds stond te wachten en dat de kuikens erg onrustig waren. Daarnaast stonden nieuwe containers met kuikens (koppel [naam] stal 17) en de chef Aanvoer vertelde de toezichthouder dat ze rond 09.30 uur zouden starten met het kantelen van dit koppel. Op de vraag van de toezichthouder wanneer de kuikens van [naam] uit stal 15 geslacht zouden worden, omdat dit koppel al veel langer op het slachthuis aanwezig was, kon de chef Aanvoer geen antwoord geven omdat hij naar eigen zeggen niet de volgorde van slachten bepaalde. Uit de Transportlijst Pluimvee en de Afkeurlijst blijken onder meer de volgende activiteiten en tijden: de start van het laden van de kuikens van hok 15 op 30-03-2017 om 19.30 uur en de aanvang van het kantelen van deze kuikens op 31-03-2017 om 12.05 uur, het oplieren van de vloerlijn in de stal van hok 17 op 30-03-2017 om 20.30 uur, het einde van het transport en afladen van deze kuikens op 31-03-2017 om 08.15 uur en de aanvang van het kantelen van deze kuikens uit hok 17 op 31-03-2017 om 09.25 uur. De toezichthouder concludeert dat de kuikens uit hok 15 en hok 17 gedurende respectievelijk 16 uur en 35 minuten en 12 uur en 55 minuten zonder voer en water hebben gezeten. De toezichthouder stelt vast dat de dieren onrustig waren en naar zijn deskundige mening als dierenarts is deze toegenomen onrust het gevolg van langdurige onthouding van water en/of voer. Ook stelt de toezichthouder vast dat de dieren uit hok 15 niet zonder onnodige vertraging werden geslacht, aldus het rapport.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de onder 7.1 genoemde beboetbare feiten, in samenhang bezien, heeft begaan. Weliswaar blijkt uit de Transportlijst Pluimvee geen tijdstip van aankomst van stal 15 op de slachterij, maar uit het rapport van bevindingen blijkt wel dat de toezichthouder omstreeks 7.00 uur de kuikens op het terrein van eiseres heeft waargenomen. Op dat moment is sinds het laden van de kuikens in de stal 11,5 uur verstreken en de toezichthouder ziet omstreeks 7.00 uur bij de kuikens van stal 15 gedrag dat duidt op zoeken naar voer. Ongeveer vijf uur later is gestart met het slachten van deze kuikens. Ten aanzien van de kuikens van stal 17 blijkt dat deze op het slachthuis zijn aangekomen om 8.00 uur, dat op dat moment sinds het oplieren van de voerlijn 11,5 uur is verstreken en dat met het slachten van deze kuikens is gestart om 9.25 uur. Aldus is met het slachten van de kuiken van stal 17 ongeveer anderhalf uur na aankomst gestart, terwijl de kuikens van stal 15 meer dan vijf uur op het slachthuisterrein hebben gewacht alvorens met de slacht is begonnen. Gelet op de geconstateerde duur dat de kuikens van stal 15 zonder voer hebben gezeten en het waargenomen gedrag van deze kuikens, lag het op de weg van eiseres om de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de dieren niet (verder) te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Evenwel is niet gebleken dat eiseres bij de planning van de slacht daar rekening mee heeft gehouden, nu stal 17 eerder is geslacht dan stal 15. Niet is gebleken dat bijzondere omstandigheden hiertoe noopten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht een overtreding van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, in samenhang met punt 1.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 vastgesteld.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in de vier boetezaken bevoegd was om een boete op te leggen.
9. Eiseres voert ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boetes aan dat verweerder in boetezaak 201702515 aanleiding had moeten zien de boete te verlagen naar € 2.500, zoals verweerder ook in boetezaak 201702517 heeft gedaan. Daarnaast heeft verweerder bij de hoogte van alle hier opgelegde boetes geen rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Eiseres ondervindt geen economisch voordeel van de gestelde overtredingen. Daarnaast wordt eiseres, gezien het lik-op-stuk beleid van verweerder financieel en in haar bedrijfsvoering zwaar belast door het moeten voeren van veel bezwaar- en beroepsprocedures. Ook staat de opeenstapeling van boetebesluiten in geen verhouding tot de financiële positie van het bedrijf, aldus eiseres.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van boetezaak 201702517 het bezwaar deels gegrond heeft verklaard omdat geen rekening is gehouden met de samenhang tussen de beboetbare feiten en vervolgens één boete van € 2.500 heeft opgelegd voor deze feiten. Ten aanzien van boetezaak 201702515 is in het bestreden besluit het bezwaar ook deels gegrond verklaard omdat geen rekening is gehouden met de samenhang tussen de beboetbare feiten en is één boete opgelegd van € 4.000. In beide boetezaken zijn in het primaire besluit twee boetes, van € 4.000 en van € 2.500, opgelegd en zijn dezelfde beboetbare feiten daaraan ten grondslag gelegd. Verweerder heeft evenwel niet gemotiveerd waarom in het bestreden besluit in de ene boetezaak de verhoogde boete wordt opgelegd en in de andere boetezaak niet. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit ten aanzien van boetezaak 201702515 vernietigen en de boete in die zaak vaststellen op € 2.500.
9.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoogte van de boetes in alle boetezaken dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 1099/2009 gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in dit geval de boetebedragen had dienen te matigen. Dat eiseres financiële gevolgen ondervindt, is geen reden om de boetes te matigen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
10. De rechtbank concludeert gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het volgende. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren van eiseres gegrond en stelt de door verweerder aan eiseres te betalen dwangsom vast op € 5.040. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het (alsnog genomen) bestreden besluit gegrond omdat de boete in boetezaak 201702515 te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal het bestreden besluit op dat punt vernietigen en de hoogte van de boete in die zaak vaststellen op € 2.500. In de andere boetezaken (201701678, 201702516 en 201702517) heeft verweerder wel terecht de boete opgelegd en het bestreden besluit blijft ten aanzien van die zaken dan ook in stand.
11. Een vergoeding van het griffierecht door verweerder is hier niet aan orde. Eiseres was alleen in het (inmiddels vervallen) beroep met kenmerk ROT 18/838 griffierecht verschuldigd en niet in de daaruit voortvloeiende tien beroepen, waaronder dit beroep. Voorts is verweerder in de uitspraak op het beroep met kenmerk ROT 18/3138 reeds veroordeeld tot terugbetaling van het één maal door eiseres betaalde griffierecht.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast.
12.1.
Voor de proceshandelingen in het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 4 mei 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 0,25 (omdat de zaak is aan te merken als zeer licht aangezien het alleen om de hoogte van de dwangsom gaat). De reiskosten van de directeur van eiseres stelt de rechtbank vast conform het door eiseres opgegeven bedrag van € 50,60. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bewaren van eiseres sprake van samenhang tussen de beroepen met kenmerk ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146, nu het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen één maal door de gemachtigde van eiseres in al deze zaken is ingediend, het geheel gelijktijdig door de rechtbank is behandeld en de inhoud in de zaken op dat punt vrijwel identiek is. De rechtbank zal vanwege die samenhang en nu de directeur van eiseres slechts één maal naar de zitting heeft moeten reizen, dan ook de toe te kennen proceskosten gelijkelijk verdelen over deze negen zaken die op het punt van het niet tijdig beslissen gegrond zijn verklaard. Dit betekent dat in dit beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, de door verweerder te vergoeden proceskosten worden vastgesteld op € 33,46.
12.2.
Ten aanzien van de proceshandelingen in het inhoudelijke beroep gericht tegen het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de zuiver forfaitair bepaalde vergoeding leidt tot een dermate disproportionele vergoeding dat er aanleiding bestaat om deze vergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb te matigen. Daartoe is van belang dat dit beroep en de beroepen ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3146, weliswaar niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb kunnen worden aangemerkt, maar wel op onderdelen enige samenhang vertonen ten aanzien van het soort overtreding en een aantal algemene beroepsgronden. Daarnaast zijn al deze beroepen tegelijk op dezelfde zitting behandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de forfaitaire toe te kennen vergoeding te halveren. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag wordt 1 punt toegekend voor de aanvulling van het beroep bij brief van 28 juni 2018 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 augustus 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1. Na halvering van dit bedrag komen de te vergoeden kosten voor de rechtsbijstandverlening in dit inhoudelijke deel van het beroep op € 501,-. Ten aanzien van de reiskosten van de directeur van eiseres naar de zitting van
8 augustus 2018 overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde inhoudelijke beroepen op dezelfde zitting zijn behandeld en hij dus slechts één maal heeft moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van deze beroepen. De rechtbank zal de te vergoeden reiskosten (€ 50,60) dan ook gelijkelijk verdelen over de negen van de hiervoor genoemde beroepen die gegrond zijn verklaard, wat neerkomt op € 5,62 per zaak. Daarmee komen de totale te vergoeden proceskosten voor het inhoudelijke deel van dit beroep op € 506,62.
12.3.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank in dit beroep verweerder in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 540,08.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de dwangsom;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 5.040,- is verschuldigd;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op boetezaak 201702515;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat de boete in boetezaak 201702515 wordt vastgesteld op € 2.500,-;
  • laat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige boetezaken in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.