ECLI:NL:RBROT:2018:8004

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/3139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan pluimveeslachterij wegens overtredingen van de Wet dieren en niet tijdig beslissen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveeslachterij (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft boetes die aan eiseres zijn opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wegens overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank behandelt ook het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaren tegen de primaire besluiten van 7 en 14 april 2017, waarin de boetes zijn opgelegd.

De rechtbank constateert dat verweerder niet tijdig op de bezwaren van eiseres heeft beslist, wat leidt tot een gegrondverklaring van het beroep op dit punt. De rechtbank stelt de dwangsom die verweerder aan eiseres moet betalen vast op € 8.820,-. Daarnaast gaat de rechtbank in op de inhoud van de boetezaken. Eiseres betwist de opgelegde boetes en voert aan dat de NVWA niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde overtredingen.

De rechtbank oordeelt dat in verschillende boetezaken voldoende bewijs is geleverd dat eiseres de regels van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden heeft overtreden. De rechtbank vernietigt enkele delen van het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en herroept de primaire besluiten in andere boetezaken. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boetes in stand blijven, met uitzondering van enkele boetes die ten onrechte zijn opgelegd. Eiseres wordt in de proceskosten van het beroep vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/3139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 april 2017 en 14 april 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft eiseres beroep ingesteld (kenmerk ROT 18/838) tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op deze en andere bezwaren van eiseres. Dit beroep is op 4 mei 2018 behandeld ter zitting.
Bij besluit van 3 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op de bezwaren tegen de primaire besluiten en deze bezwaren ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep niet tijdig met kenmerk ROT 18/838 gesplitst in tien afzonderlijke beroepen gericht tegen tien, alsnog door verweerder genomen, afzonderlijke beslissingen op bezwaar, waarbij het beroep inzake het onderhavige bestreden besluit het zaaknummer ROT 18/3139 heeft gekregen. Omdat de tien afzonderlijke beroepen betrekking hebben op zowel de inhoudelijke beslissingen op bezwaar als op het niet tijdig beslissen door verweerder, is het beroep met kenmerk ROT 18/838 als ten onrechte ingeschreven beschouwd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Dit beroep (ROT 18/3139) is tegelijk behandeld met andere beroepen van eiseres, namelijk ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146 en ROT 18/3059. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Aamimi.

Overwegingen

1. Het gaat in dit beroep om het niet tijdig beslissen door verweerder op bezwaren van eiseres en om boetes die verweerder aan eiseres heeft opgelegd omdat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de pluimveeslachterij heeft geconstateerd (kort gezegd) dat levende kuikens in een bak voor categorie 2 materiaal lagen, dat kuikens met één poot aangehangen het waterbad in gingen en dat kuikens door de voorwasser voor containers zijn gegaan. De rechtbank zal hierna eerst het niet tijdig beslissen door verweerder bespreken. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de boetezaken, waarbij eerst wordt ingegaan op de gronden van eiseres die betrekking hebben op alle boetezaken. Vervolgens zal de rechtbank de boetezaken afzonderlijk bespreken, waarbij wordt ingegaan op de gronden die specifiek op de betreffende boetezaak zien.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig op de bezwaren tegen de primaire besluiten heeft beslist. Weliswaar heeft verweerder alsnog een beslissing op de bezwaren genomen, maar eiseres heeft nog wel belang bij een beoordeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit, omdat eiseres het niet eens is met de hoogte van de dwangsom die door verweerder is toegekend vanwege het niet tijdig beslissen. Nu eiseres nog belang heeft bij haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen en verweerder niet tijdig heeft beslist, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, gegrond verklaren.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door verweerder te betalen dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres een dwangsom van in totaal € 1.260,- toegekend, omdat volgens verweerder sprake is van een dusdanige samenhang tussen de boetebesluiten dat met één maal de maximale dwangsom dient te worden volstaan. Eiseres vindt echter dat verweerder zeven maal deze maximale dwangsom moet betalen omdat het in dit beroep gaat om zeven afzonderlijke boetezaken waartegen zeven afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van een dwangsom bij niet tijdig beslissen is het voorkomen (door een effectief rechtsmiddel) van te trage besluitvorming door een bestuursorgaan. Daarmee valt niet te rijmen dat verweerder zelf, door clustering van boetezaken en afdoening van zo’n cluster in één beslissing op bezwaar, invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de te betalen dwangsom. Bovendien is de door verweerder aangebrachte clustering van boetezaken in de beslissingen op bezwaar die voortvloeien uit het beroep niet tijdig, zodanig dat van een logische indeling onvoldoende sprake is (meerdere soorten overtredingen per beslissing op bezwaar en soorten overtredingen die in meerdere beslissingen op bezwaar voorkomen). Los van de clustering door verweerder moet worden beoordeeld of de zaken dusdanige samenhang vertonen dat slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen regel is neergelegd over samenhangende besluiten, alleen over de situatie waarin er meerdere aanvragers zijn. Wel kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat in bijzondere gevallen redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich kan brengen dat bij meerdere aanvragen of besluiten die dusdanige samenhang vertonen, slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat slechts één maal een dwangsom is verschuldigd onder meer verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:82), van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:1783) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((de Afdeling) ECLI:NL:RVS:2014:1870). Naar het oordeel van de rechtbank gaat een vergelijking met die zaken hier evenwel niet op, omdat de door verweerder genoemde zaken verschillen van de zaak van eiseres. In de uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof ging het om beschikkingen waarin sprake was van hetzelfde feitencomplex en waartegen bij één geschrift bezwaar was gemaakt. In de uitspraak van de Afdeling ging het om verzoeken van één aanvrager om openbaarmaking van gegevens van 752 voertuigen waarbij die verzoeken inhoudelijk nagenoeg identiek waren (zie ook ter vergelijking ECLI:NL:RVS:2018:2211). Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de boetezaken die in dit beroep aan de orde zijn, niet worden gezegd dat deze eenzelfde feitencomplex hebben of nagenoeg identiek zijn. Weliswaar is een aantal maal voor eenzelfde soort overtreding een boete opgelegd, maar dat neemt niet weg dat afzonderlijke boetebesluiten zijn genomen waaraan afzonderlijke rapporten van bevindingen ten grondslag liggen met een daarin beschreven eigen feitencomplex. Voorts heeft eiseres afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen de primaire besluiten. Dat een aantal bezwaargronden daarin overeenkomen, neemt niet weg dat eiseres tegen elk primair besluit afzonderlijk opkomt en argumenten naar voren brengt die in iedere boetezaak afzonderlijk, aan de hand van de beschreven constateringen in het rapport van bevindingen, moeten worden beoordeeld. Bovendien is eiseres in bezwaar ook specifiek op de afzonderlijke rapporten van bevindingen ingegaan. Dit alles maakt dat een beslissing op het bezwaar tegen één van de boetes eiseres nog geen duidelijkheid verschaft over de uitkomst van haar bezwaar tegen de andere boetes, zodat eiseres er belang bij heeft in alle boetezaken afzonderlijk tijdig een beslissing op haar bezwaar te krijgen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige samenhang tussen de verschillende boetezaken in dit beroep dat verweerder slechts gehouden zou zijn om één maal een dwangsom toe te kennen. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan verweerder (in de afzonderlijke boetezaken) in het geheel geen dwangsom is verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat bij verweerder sprake was van overmacht en evenmin is gebleken dat het niet tijdig beslissen te wijten is aan eiseres.
2.5.
De rechtbank stelt dan ook ten aanzien van ieder primair besluit afzonderlijk de door verweerder verbeurde dwangsom vast. Niet in geschil is dat gezien het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en het bestreden besluit (meer dan 42 dagen) verweerder de maximale dwangsom verbeurt. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.260,- per primair besluit. Dit beroep heeft betrekking op zeven primaire besluiten en de totaal door verweerder te betalen dwangsom komt daarmee op € 8.820,-.
Alle boetezaken (inhoudelijk)
3. Eiseres voert ten aanzien van alle boetezaken aan dat pijn, spanning of lijden bij het slachten onvermijdelijk is. In artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009) gaat het dan ook om het beperken van vermijdbare vormen van pijn, spanning of lijden. Uit de considerans van deze verordening (onder 2) blijkt dat pijn, spanning of lijden vermijdbaar is als de voorschriften van deze verordening worden overtreden of als weliswaar geoorloofde methoden worden gebruikt maar deze niet optimaal worden toegepast. Verweerder dient in iedere boetezaak te bewijzen dat hiervan sprake is. De enkele constatering van een toezichthouder dat een kuiken pijn, spanning of lijden ondervindt is onvoldoende om een overtreding vast te stellen, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres terecht stelt dat voor een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 moet worden vastgesteld dat pijn, spanning of lijden bij de kuikens vermijdbaar was voor eiseres. Duidelijk is dat pijn, spanning of lijden vermeden kan worden door de regels voor de slacht in deze verordening na te leven. Ook de naleving en handhaving van de eigen werkinstructies door eiseres spelen daarbij een rol. Daarnaast zal vaak in het specifieke geval moeten worden bezien of het vermijdbaar was, bijvoorbeeld door tijdig en voldoende controles te verrichten op het welzijn van de kuikens en door tijdig in te grijpen bij welzijnsproblemen. De vermijdbaarheid zal uit het rapport van bevindingen, en een eventuele nadere toelichting daarop, moeten blijken. De rechtbank zal hierna per boetezaak (voor zover artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 is tegengeworpen) beoordelen of sprake was van vermijdbare pijn, spanning of lijden.
De boetes inzake levende kuikens in bakken voor categorie 2 materiaal
4. Eiseres voert ten aanzien van de boetes voor levende kuikens in categorie 2 bakken aan dat de enkele constatering van een levend kuiken in een emmer of rolcontainer nog niet betekent dat eiseres een overtreding heeft begaan.
4.1.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de categorie 2 bakken of containers niet bedoeld zijn voor levende kuikens. Het gaat in deze zaken om gestelde overtredingen van (onder meer) artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009. De toets is dus of door het deponeren van een levend kuiken in een categorie 2 bak vermijdbare vormen van pijn, spanning of lijden niet zijn bespaard. De rechtbank acht aannemelijk dat, mede gezien de snelheid van het slachtproces, een medewerker die de kuikens aanhangt soms een kuiken als dood beoordeelt terwijl nadien blijkt dat dit kuiken nog leeft. In zoverre kan niet altijd vermijdbaar worden geacht dat een schijndood kuiken door de aanhanger opzij wordt gelegd. Het gaat echter om de omstandigheden nadien; of het kuiken vervolgens pijn, spanning of lijden ondervindt en of dit vermijdbaar moet worden geacht, door bijvoorbeeld de toestand van de opzij gelegde kuikens tijdig te controleren. Of van het voorgaande sprake is zal hierna per boetezaak, aan de hand van de beschrijvingen in het rapport van bevindingen worden beoordeeld.
Boetezaak 201700504
5.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 7 april 2017 aan eiseres één boete opgelegd voor de volgende twee feiten:
  • Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  •  De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren: e) niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
De boete is verhoogd tot € 4.000 in verband met recidive.
5.2.
Eiseres voert aan dat er geen sprake kan zijn van een zelfstandige overtreding van artikel 3, eerste lid, én van een zelfstandige overtreding van artikel 3, tweede lid, van Verordening 1099/2009. De toetsingsgrond in deze zaak is of eiseres artikel 3, eerste lid, heeft overtreden door niet de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat dieren niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater. Voorts stelt eiseres dat het beboetbare feit niet is bewezen. Dat het in de emmer aangetroffen kuiken te lijden heeft gehad van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater berust niet op feitelijke waarnemingen maar op aannamen en gissingen van de toezichthouder en medewerker [naam] . Niet is uitgesloten dat het kuiken die ochtend uit een container is ontsnapt en daar terecht is gekomen, aldus eiseres.
5.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 129951/98892) dat hij (in het kader van een reguliere controle voor de aanvang van de slachtwerkzaamheden) omstreeks 06.10 uur in de ruimte voor dierlijke bijproducten, waar alle bakken met categorie 2 en 3 materiaal worden opgeslagen, zag dat er direct links om de hoek van de schuifdeur een witte emmer stond met op de buitenzijde Cat. 2 vermeld. In de emmer trof de toezichthouder een levend kuiken aan. Aangezien het bedrijf nog niet begonnen was met slachtwerkzaamheden moest dit kuiken wel van de vorige dag geweest zijn, wat betekent dat dit kuiken al ruim 14 uur zonder eten of drinken heeft gezeten omdat het bedrijf de vorige dag om 16.00 uur gestopt was met slachten, aldus de toezichthouder. De werkelijke tijd dat het kuiken zonder eten of drinken heeft gezeten is volgens de toezichthouder nog vele malen langer omdat het kuiken tijdens het transport en de wachttijd bij eiseres geen toegang heeft tot water of voer. Tevens zat het dier in een gekoelde ruimte en was het kuiken nat en zat het slecht in de veren. Deze omstandigheden zullen er volgens de toezichthouder voor zorgen dat het kuiken snel afkoelt en uiteindelijk zelfs onderkoeld kan raken. De toezichthouder heeft het kuiken aan de chef Aanvoer laten zien en die beaamde eveneens dat het moest gaan om een kuiken van de vorige slachtdag. Na cautie heeft chef Aanvoer [naam] tegenover de toezichthouder verklaard dat het kuiken de vorige dag door de schoonmaakploeg in de emmer is gezet, aldus het rapport.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de beboetbare feiten (in samenhang) heeft begaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat het kuiken al sinds de vorige dag in de betreffende emmer heeft gezeten. Uit het rapport blijkt immers dat de toezichthouder het kuiken heeft aangetroffen in een ruimte voor dierlijke bijproducten op een moment dat de slachtwerkzaamheden nog niet waren begonnen en daarnaast heeft chef Aanvoer [naam] volgens het rapport twee maal erkend dat het kuiken sinds de vorige dag in die emmer zat. Dat de toezichthouder of de chef Aanvoer feitelijk niet hebben waargenomen dat het kuiken de vorige dag al in die emmer zat, is niet nodig voor het vaststellen van de overtreding. Zowel de toezichthouder als de chef Aanvoer hebben op basis van het moment waarop de toezichthouder het kuiken op een bepaalde plaats aantrof, vanuit hun kennis van het proces bij eiseres, geconcludeerd dat het kuiken van de vorige dag moest zijn geweest. Nu voldoende aannemelijk is dat het kuiken zich sinds de vorige dag op het bedrijf van eiseres bevond en sindsdien geen voer of drinken heeft gehad (eiseres heeft niet betwist dat kuikens op haar bedrijf geen voer of drinken krijgen), heeft verweerder terecht een overtreding van het onder 5.1. genoemde tweede feit vastgesteld. Gelet op de beschrijving in het rapport dat het kuiken in een gekoelde ruimte zat, nat was en slecht in de veren zat, wat ervoor zorgt dat het kuiken snel afkoelt en zelfs onderkoeld kan raken, en gelet op het gebrek aan voer en drinken, is bovendien voldoende aannemelijk dat het kuiken pijn, spanning of lijden heeft ondervonden, hetgeen in dit geval vermijdbaar moet worden geacht.
5.5.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat geen sprake kan zijn van twee zelfstandige overtredingen, heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat het bestreden besluit suggereert dat sprake is van twee separaat beboetbare feiten maar dat bedoeld is aan te geven dat sprake is van samenhang tussen beide feiten. Verweerder vraagt de rechtbank daarom het beroep gericht tegen dit boetebesluit gegrond te verklaren maar de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank zal het beroep op dit punt dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit op dit punt vernietigen. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in voldoende mate vast staat dat eiseres de beboetbare feiten (in samenhang gezien) heeft begaan en verweerder bovendien voor het geheel slechts één boete heeft opgelegd, ziet de rechtbank wel aanleiding om de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te houden, wat betekent dat verweerder wel bevoegd was om de boete in deze zaak op te leggen.
Boetezaak 201700032
6.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500 voor het volgende feit:
  • Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
6.2.
Eiseres voert aan dat verweerder uitsluitend overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 aan het boetebesluit ten grondslag legt en daarbij een oorzakelijk verband legt met onvoldoende vaardigheden, kennis of besef bij het personeel. Verweerder trekt deze conclusie uit het geconstateerde feit, zonder onderzoek te doen naar de vakbekwaamheid van het personeel. Niet is vast komen te staan dat de constatering van twee levende kuikens in de rolcontainer veroorzaakt is door enige overtreding, aldus eiseres.
6.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 130307/97964) dat hij zich bij de carrousel bevond en keek in de daar klaar staande metalen rolcontainer met een Cat. 2 aanduiding, bedoeld voor het verzamelen van eventuele dode kuikens. De toezichthouder zag dat deze bak voor de helft gevuld was met dode kuikens maar hij zag ook in deze bak twee levende kuikens waarbij één van deze kuikens half onder een ander dood kuiken lag. Dit kuiken kon niet overeind komen en lag op de rug met de hals opgericht naar boven te kijken. Het andere levende kuiken stond bovenop andere dode kuikens waarbij volgens de toezichthouder de kans bestond om bedolven te worden indien er andere dode kuikens in de bak zouden worden gegooid. De toezichthouder heeft beide kuikens op de rand van de rolcontainer gezet, alwaar zij bleven zitten, waarna toegesnelde medewerkers zich over de kuikens heeft ontfermd. De toezichthouder bleek dat het personeel onvoldoende vaardigheden, kennis of besef van het beschermen van dieren had en concludeert dat daardoor niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard, aldus het rapport.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtreding heeft begaan. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat een kuiken half onder een ander dood kuiken lag, niet overeind kon komen en op de rug lag. Daarmee is voldoende aannemelijk dat sprake was van pijn, spanning of lijden bij dit kuiken. Voorts had dit kunnen worden voorkomen door een tijdige controle van de betreffende container en de daarin neergelegde kuikens. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat gezien haar proces onmogelijk is of dat dit in haar geval niet kan worden verlangd. In dit geval lag het kuiken onder een ander kuiken en was er ook nog een levend kuiken dat bovenop stond. Weliswaar kan op basis van het rapport niet worden vastgesteld dat bij het kuiken dat bovenop stond ook sprake was van pijn, spanning of lijden maar dat doet niet af aan de constatering inzake het andere kuiken, wat reeds voldoende is om het beboetbare feit vast te stellen. Het betoog ten aanzien van de vakbekwaamheid van het personeel treft geen doel, nu op dit punt geen overtreding door verweerder is vastgesteld.
Boetezaak 201701768
7.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500 voor het volgende feit:
  • Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
7.2.
Eiseres voert aan dat verweerder aan het boetebesluit de conclusie ten grondslag legt dat het aantreffen van levende kuikens veroorzaakt is door het onzorgvuldig omgaan met levende kuikens maar dat hieromtrent geen feitelijke vaststellingen zijn gedaan door de toezichthouder.
7.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 133163/100221) dat hij de inhoud inspecteerde van twee categorie 2 bakken die bij de aanhangcarrousel staan. In elke bak zag hij een vleeskuiken bewegen. Ook zag hij dat beide kuikens adembewegingen vertoonden. In zijn hoedanigheid als dierenarts zag de toezichthouder dat de adembewegingen zwak waren en stelde hij vast dat de kuikens nog leefden. De toezichthouder concludeert dat onzorgvuldig met levende kuikens werd omgegaan en dat onvoldoende zorg en aandacht werd besteed om onnodige stress en pijn te voorkomen.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het rapport van bevindingen onvoldoende worden afgeleid dat de gestelde overtreding is begaan. Uit het rapport blijkt dat sprake was van twee levende kuikens in een bak voor categorie 2 materiaal, maar die enkele vaststelling is onvoldoende voor het vaststellen van de overtreding. Daarvoor dient immers genoegzaam te blijken dat sprake was van vermijdbare pijn, spanning of lijden. In dit geval is echter in het rapport niets beschreven over de toestand van het kuiken of de plaats van het kuiken in de bak, zodat niet kan worden vastgesteld of sprake was van pijn, spanning of lijden bij het kuiken.
De boete inzake onjuist aangehangen kuikens (boetezaak 201700592)
8.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 7 april 2017 aan eiseres twee boetes opgelegd voor de volgende drie feiten:
  • Dieren werden niet uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in Bijlage I, want de dieren werden niet met beide poten aangehaakt. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk II, punt 6.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • Het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten werden niet uitgevoerd door personeel dat over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 7, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • De bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
Voor het eerste feit is een boete opgelegd van € 2.500. Voor het tweede en derde feit gezamenlijk is één boete opgelegd van eveneens € 2.500.
8.2.
Eiseres voert aan dat volgens de eigen werkinstructies het doel is om kuikens binnen één omloop aan te hangen en dat het meer dan één omloop meedraaien dus niet zonder meer een overtreding oplevert. Bovendien volgt uit de Verordening en de eigen werkinstructies van eiseres dat kuikens met beide poten moeten worden aangehaakt en betekent de constatering dat drie kuikens niet (meer) met beide poten waren aangehaakt bij het ondergaan van het waterbad, niet dat de kuikens niet door het personeel met beide poten zijn aangehaakt. Voorts legt de toezichthouder ten onrechte een oorzakelijk verband met de vermeende vakonbekwaamheid van het personeel, aldus eiseres.
8.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 130951/98854) dat hij bij meerdere inspectierondes bij de carrousel zag dat kuikens regelmatig meerdere rondjes meedraaien in de carrousel vooraleer ze aan de slachtlijn werden gehangen. De toezichthouder merkt op dat in de Standaardwerkwijzen van eiseres staat dat het doel is om de slachtkuikens binnen één omloop op te hangen en dat dit doel niet werd behaald. Vervolgens heeft de toezichthouder bij een controle bij het waterbad gezien dat in ongeveer tien minuten controleren er drie kuikens aan één poot hangend het elektrisch waterbad zijn ingegaan. Nadat de kuikens werden aangesneden zijn ze door één van de nasnijders weer aan twee poten opgehangen. Volgens de toezichthouder is het bedwelmen van deze, aan één poot hangende, kuikens zodanig uitgevoerd dat hun welzijn niet gewaarborgd is geweest. De toezichthouder zag dat kuikens niet allemaal op de juiste wijze werden aangehangen en dat diverse kuikens meerdere rondes meedraaiden in de carrousel waardoor het personeel volgens de toezichthouder blijk gaf van een ontoereikend niveau van vakbekwaamheid. De toezichthouder merkt op dat het personeel dat ten tijde van de inspectie werkzaamheden uitvoerde bij de carrousel niet in het bezit was van een certificaat dierenwelzijn (zij stonden op het moment van de inspectie wel (gedeeltelijk) ingeschreven voor deze cursus). Voorts concludeert de toezichthouder dat de kuikens niet op de in de werkinstructie [kenmerk] beschreven wijze werden opgehangen, nu meerdere kuikens met één poot in de slachthaak hingen en dit niet (tijdig) door de laatste ophanger werd gecorrigeerd, aldus het rapport.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het onder 8.1 genoemde eerste en derde beboetbare feit heeft begaan, maar heeft verweerder ten onrechte het onder 8.1 genoemde tweede feit bewezen geacht. Uit het rapport van bevindingen volgt dat drie kuikens het elektrisch waterbad ingingen terwijl ze slechts aan één poot hingen. In punt 6.2 van Hoofdstuk II, Bijlage I, van Verordening 1099/2009 is ten aanzien van het bedwelmen van pluimvee middels elektrische waterbaden als regel opgenomen dat vogels met beide poten worden aangehaakt. Hieruit moet worden afgeleid dat bij het bedwelmen in een elektrisch waterbad pluimvee met beide poten moet zijn aangehaakt. Het zou zinledig zijn als deze regel in de Verordening alleen verlangt dat de kuikens met twee poten worden aangehangen en niet tevens omvat dat de kuikens tot in het waterbad met twee poten aangehangen moeten blijven. Het betoog van eiseres dat kuikens wel op juiste wijze met twee poten zijn aangehangen maar dat nadien één poot is losgeraakt, betekent dan ook niet dat geen overtreding is begaan. Het is aan eiseres om de kuikens op juiste wijze, aan twee poten, aan te hangen en ervoor te zorgen dat nadien poten niet los kunnen raken, dan wel dat losgeraakte poten weer worden aangehangen, zodat de kuikens aan twee poten hangend het waterbad ingaan. De werkinstructies van eiseres ( [kenmerk] ) beschrijven ook dat kuikens met twee poten in de slachthaak moeten worden gehangen en dat looptenen voldoende diep in de haak moeten worden gehangen zodat het kuiken stevig blijft hangen. Ook is in deze werkinstructies opgenomen dat de laatste ophanger op foutief opgehangen kuikens controleert en dit corrigeert en dat de chef Aanvoer of zijn vervanger een controle uitvoert op de ophangwijze. Nu is geconstateerd dat drie kuikens aan één poot hangend het waterbad zijn ingegaan, kan worden geconcludeerd dat de kuikens niet voldoende goed zijn aangehangen en dat nadien de aangehangen kuikens niet (voldoende) zijn gecontroleerd en gecorrigeerd alvorens zij het waterbad ingingen. Dit betekent dat verweerder terecht stelt dat eiseres de regels in de Verordening en de eigen werkinstructies omtrent het aanhangen van pluimvee niet heeft opgevolgd. Het onder 8.1 tweede genoemde feit relateert de toezichthouder, blijkens het rapport van bevindingen, aan zijn waarneming dat kuikens niet allemaal op de juiste wijze werden aangehangen en dat diverse kuikens meerdere rondes meedraaiden in de carrousel. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat dit feit ziet op de wijze van aanhangen door het personeel en niet op het ontbreken van een vakbekwaamheidscertificaat bij het personeel. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel met de enkele waarnemingen van onjuist aangehangen of meer dan een ronde meedraaiende dieren niet worden bewezen dat personeel over een ontoereikend niveau van vakbekwaamheid beschikt. Verweerder heeft deze overtreding dan ook ten onrechte vastgesteld. Nu verweerder het onder 8.1 genoemde eerste en derde feit wel terecht heeft vastgesteld maar deze een dusdanige samenhang vertonen en zien op dezelfde constateringen, heeft verweerder evenwel voor deze beide feiten slechts één boete mogen opleggen. Dit betekent dat de boete die verweerder heeft opgelegd voor het eerste feit overeind blijft maar dat de opgelegde boete voor het tweede en derde feit vervalt.
De boetes inzake kuikens die door de voorwasser voor containers zijn gegaan
9. Eiseres voert ten aanzien van de boetezaken over kuikens in de voorwasser aan dat volgens de werkinstructie van eiseres het kan voorkomen dat kuikens door de voorwasser gaan. In de werkinstructies is beschreven dat kuikens die in de containers blijven zitten na het voorwassen, verwijderd moeten worden en op de carrousel gebracht of aangehangen moeten worden. Daarmee voldoet eiseres aan het voorkomen van vermijdbare pijn, spanning of lijden. Verweerder miskent dat het incidenteel achterblijven van kuikens in de voorwasinstallatie niet te vermijden en dus ook niet verwijtbaar is. Er is een automatische verificatie met een elektronisch oog en er is een persoon die de controle uitvoert; verweerder onderbouwt niet waarom het desondanks vermijdbaar is geweest, aldus eiseres.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat in de eigen werkinstructies van eiseres (die de NVWA heeft gezien en gestempeld) ervan wordt uitgegaan dat het kan voorkomen dat kuikens door de voorwasser gaan, nog niet betekent dat verweerder eiseres nimmer kan verwijten dat het vermijdbaar is dat een kuiken door de voorwasser gaat. Het uitgangspunt is dat moet worden voorkomen dat kuikens door de voorwasser gaan en dat hiervoor controles moeten worden uitgevoerd op de containers, zoals ook in de werkinstructies van eiseres is beschreven. Niet ondenkbaar is dat desondanks een kuiken door de voorwasser gaat, bijvoorbeeld doordat de controle niet juist is uitgevoerd. Dat de werkinstructies van eiseres beschrijven hoe dan gehandeld moet worden, maakt evenwel niet dat eiseres überhaupt niet kan worden verweten dat het kuiken door de voorwasser is geweest. In elke boetezaak afzonderlijk zal moeten worden vastgesteld of het vermijdbaar is geweest. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat vermijdbaar was dat een kuiken door de voorwasser is gegaan indien de controle afdoende zou zijn verricht, zodat het met name aan eiseres zal zijn om nader te onderbouwen waarom het in dat geval voor haar toch niet vermijdbaar was.
Boetezaak 201700877
10.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende feit:
  • De bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
De boete is verhoogd tot € 4.000 in verband met recidive.
10.2.
Eiseres voert aan dat de toezichthouder een gesloten container kuikens heeft aangetroffen maar niet heeft onderzocht of en feitelijk vastgesteld dat de container daadwerkelijk door de voorwas is gegaan. Ten aanzien van de wijze waarop het personeel deze calamiteit heeft opgelost, heeft de toezichthouder geen onderzoek gedaan of feitelijk onderbouwd dat sprake is van onbekwaamheid. Het ging bovendien om een groot aantal kuikens die er in één keer bij betrokken waren waardoor afwijking van de eigen werkinstructies niet zonder meer een overtreding oplevert, aldus eiseres.
10.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131347/99225) dat hij in de aanvoerhal langs de 1e schoonmaker liep die direct na de voorwasser staat en als taak heeft om de containers met een hoge drukspuit extra schoon te maken. De toezichthouder zag dat deze medewerker bezig was om doorweekte levende kuikens uit de onderste meest linker la (gezien vanaf de kant van de metalen kleppen) van de aanvoercontainer te halen. De toezichthouder beschrijft dat hij op basis van zijn kennis van het schoonmaakproces van de aanvoercontainers weet dat de kuikens door de voorwasser moeten zijn gegaan. Er is geen andere route mogelijk voor de aanvoercontainer om op deze plek te komen anders dan via de kantelaar en door de voorwasser. De toezichthouder heeft gezien dat het een volle lade levende kuikens betrof, wat neerkomt op ongeveer 30 à 40 kuikens. De medewerker pakte de kuikens vast (meerdere tegelijk), haalde ze uit de lade en gooide deze vervolgens van een verhoging van circa 160 centimeter naar beneden op de natte betonen vloer, aldus de toezichthouder. Op de grond stond een andere medewerker die de kuikens oppakte en ze in verschillende lades stopte van volgeladen aanvoercontainers die gereed stonden om op de aanvoerband geplaatst te worden en vervolgens naar de kantelaar gaan. De toezichthouder merkt op dat de werkinstructies van eiseres vermelden dat kuikens die na de voorwasser worden opgemerkt direct naar de carrousel gebracht moeten worden, aldus het rapport.
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtreding heeft begaan. De toezichthouder beschrijft dat doorweekte kuikens uit de lade van een container werden gehaald en concludeert gemotiveerd, op basis van zijn kennis, dat de kuikens door de voorwasser moeten zijn gegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen en acht een nadere onderbouwing dan ook niet nodig, mede nu eiseres heeft gesteld noch onderbouwd dat de conclusie van de toezichthouder niet steekhoudend is. Voorts bieden de beschreven waarnemingen dat de kuikens doorweekt waren, van een verhoging op de vloer werden gegooid en in volgeladen containers werden gestopt die klaar stonden voor de kantelaar, voldoende grond voor de conclusie dat de kuikens pijn, spanning of lijden hebben ondervonden. Dit moet bovendien vermijdbaar worden geacht, gelet op het onder 9.1 weergegeven uitgangspunt. Dat mogelijk een lade door een technische storing niet is geopend, neemt niet weg dat nadien bij een afdoende controle van de lade de kuikens tijdig hadden kunnen worden opgemerkt. De grond van eiseres over de vermeende vakonbekwaamheid van het personeel, treft geen doel, nu verweerder dit niet aan de boete ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in dit geval een boete opgelegd voor het niet overeenkomstig de eigen werkinstructies van eiseres uitvoeren van de slacht, ter waarborging dat de dieren vermijdbare pijn, spanning of lijden wordt bespaard. In het rapport van bevindingen is dit gerelateerd aan de eigen werkinstructie van eiseres dat kuikens die na de voorwasser worden opgemerkt direct naar de carrousel gebracht dienen te worden. Uit de bevindingen in het rapport volgt dat dit niet is gebeurd; de kuikens zijn in lades gestopt van volgeladen containers die klaar stonden om op de aanvoerband geplaatst te worden en naar de kantelaar te gaan. Daarmee zijn de eigen werkinstructies door eiseres dus niet opgevolgd. Voorts heeft eiseres niet onderbouwd waarom een afwijking van de eigen werkinstructies in dit geval gerechtvaardigd was. Niet valt in te zien (zonder nadere onderbouwing) waarom eiseres vanwege een groter aantal aangetroffen kuikens (30 à 40) genoodzaakt was om, in plaats van deze kuikens naar de carrousel te brengen, de kuikens in een aanvoercontainer te plaatsen en daarmee de kuikens (opnieuw) door de kantelaar te laten gaan.
Boetezaak 201701395
11.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 7 april 2017 aan eiseres één boete opgelegd voor de volgende twee feiten:
  • Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  •  De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009 overtreden.
De boete is verhoogd tot € 4.000 in verband met recidive.
11.2.
Eiseres voert aan dat er geen overtreding is vastgesteld. Er is geen verklaring gevraagd van de medewerker die het kuiken niet zou hebben opgemerkt en er is feitelijk niet vastgesteld dat de medewerker(s) na deze opmerking niet direct het kuiken naar de carrousel heeft (hebben) gebracht, aldus eiseres.
11.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131716/99801) dat hij in de aanvoerhal een kuiken in een container zag die uit de voorwasser kwam en dat het kuiken stond. Even later zag de toezichthouder dat de klepjes van de containers openstonden en zag hij het vleeskuiken naar beneden vallen doordat de medeweker het vleeskuiken niet opmerkte in de container en het vleeskuiken uit de lade van de containers spoot. De toezichthouder beschrijft dat hij zag dat een kuiken nog in de containers aanwezig was nadat de container door de voorwasser was gegaan en dat het kuiken in elkaar gedoken in de container stond. De doorgang door de wasstraat heeft het dier volgens de toezichthouder onnodig stress veroorzaakt doordat het werd doorweekt tijdens de doorgang door de wasstraat. Uit containers gelost levend pluimvee werd bij het verplaatsen niet beschermd tegen angst en het dier is niet onnodige stress en pijn bespaard gebleven, aldus de toezichthouder.
11.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de beboetbare feiten heeft begaan. De toezichthouder heeft een kuiken waargenomen in een container die uit de voorwasser kwam en waargenomen dat een medewerker het kuiken uit de lade van de container spoot. Gelet op deze constatering en de beschrijving van de toezichthouder dat het kuiken in elkaar gedoken stond, doorweekt werd door de doorgang door de wasstraat en dat dit bij het dier onnodige stress heeft veroorzaakt, staat in voldoende mate vast dat sprake was van pijn, spanning of lijden en pijn, angst of abnormaal gedrag bij het kuiken. Gelet op het onder 9.1 besproken uitgangspunt moet dit bovendien vermijdbaar worden geacht. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht dat het niet te vermijden was dat het kuiken door de voorwasser is gegaan en uit de container werd gespoten. Dat de betreffende medewerker niet is bevraagd en dat niet is vastgesteld dat het kuiken niet direct naar de carrousel is gebracht, is niet relevant voor het vaststellen van de overtredingen die hier aan de orde zijn. In dit geval heeft verweerder overtredingen vastgesteld van artikel 3, eerste lid en tweed lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009. Zoals hiervoor is overwogen staat in voldoende mate vast dat eiseres deze overtredingen heeft begaan.
Boetezaak 201701737
12.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 7 april 2017 aan eiseres één boete opgelegd voor de volgende twee feiten:
  • Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  •  De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009 overtreden.
De boete is verhoogd tot € 4.000 in verband met recidive.
12.2.
Eiseres voert aan dat er geen overtreding is vastgesteld; verweerder heeft geen verklaring gevraagd van de medewerker die het kuiken niet zou hebben opgemerkt en er is feitelijk niet vastgesteld dat de medewerker(s) na deze opmerking niet direct het kuiken naar de carrousel heeft (hebben) gebracht, aldus eiseres.
12.3.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131913/100182) dat hij zich bevond op de afdeling Aanvoer en dat op deze afdeling de containers, nadat ze gekanteld zijn, door middel van een voorwasmachine, drie schoonmaakmedewerkers met hoge drukspuiten, een tweede wasmachine en een vierde schoonmaakmedewerker met een hoge drukspuit, worden gereinigd. Op de transportband, tussen de twee medewerkers die vlak na de voorwasmachine staan en de derde schoonmaakmedewerker die iets verderop aan de band staat, zag de toezichthouder een container met daarin een kuiken dat nog leefde en kletsnat was en in elkaar gedoken zat. Het dier was niet opgemerkt door het personeel en is door een voorwasinstallatie gegaan waardoor het dier niet onnodige stress en pijn bespaard is gebleven, aldus de toezichthouder.
12.4.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de beboetbare feiten heeft begaan. Gelet op de beschrijvingen in het rapport dat het kuiken door de voorwasser is gegaan, kletsnat was en in elkaar gedoken zat en gelet op de conclusie van de toezichthoudend dierenarts, staat in voldoende mate vast dat het kuiken pijn, spanning of lijden heeft ondervonden en tekenen vertoonde van pijn, angst of abnormaal gedrag. Gelet op het onder 9.1 besproken uitgangspunt moet dit bovendien vermijdbaar worden geacht. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk moet worden geacht dat het niet te vermijden was dat het kuiken door de voorwasser is gegaan. Dat de betreffende medewerker niet is bevraagd en dat niet is vastgesteld dat het kuiken niet direct naar de carrousel is gebracht, is niet relevant voor het vaststellen van de overtredingen die hier aan de orde zijn. In dit geval heeft verweerder overtredingen vastgesteld van artikel 3, eerste lid en tweed lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009. Zoals hiervoor is overwogen staat in voldoende mate vast dat eiseres deze overtredingen heeft begaan.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in boetezaken 201700504, 201700032, 201700877, 201701395 en 201701737 bevoegd was om een boete op te leggen.
14. Eiseres voert aan dat verweerder bij de hoogte van de opgelegde boetes geen rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden. Eiseres ondervindt geen economisch voordeel van de gestelde overtredingen. Daarnaast wordt eiseres, gezien het lik-op-stuk beleid van verweerder financieel en in haar bedrijfsvoering zwaar belast door het moeten voeren van veel bezwaar- en beroepsprocedures. Ook staat de opeenstapeling van boetebesluiten in geen verhouding tot de financiële positie van het bedrijf, aldus eiseres.
14.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 1099/2009 gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in dit geval de boetebedragen had dienen te matigen. Dat eiseres financiële gevolgen ondervindt, is geen reden om de boetes te matigen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
15. De rechtbank concludeert gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het volgende.
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren van eiseres gegrond en stelt de door verweerder aan eiseres te betalen dwangsom vast op € 8.820,-. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het (alsnog genomen) bestreden besluit gegrond omdat niet alle boetezaken overeind blijven. In boetezaken 201700032, 201700877, 201701395 en 201701737 heeft verweerder wel terecht de boete opgelegd en het bestreden besluit blijft ten aanzien van die zaken dan ook in stand. Ten aanzien van boetezaak 201700504 wordt het bestreden besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen (zie overweging 5.5), wat inhoudt dat verweerder wel terecht de boete heeft opgelegd en de boete in zaak 201700504 dus in stand blijft. In boetezaak 201700592 heeft verweerder één boete wel terecht opgelegd, maar de andere boete niet en het bestreden besluit zal ten aanzien van die ten onrechte opgelegde boete dan ook worden vernietigd. In boetezaak 201701768 heeft verweerder ook ten onrechte een boete opgelegd en het bestreden besluit zal ten aanzien van die boetezaak ook worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf te voorzien in de boetezaken waarin ten onrechte een boete is opgelegd, in die zin dat het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten van boetezaken 201701768 en 201700592 gegrond wordt verklaard en deze primaire besluiten worden herroepen, waarbij in boetezaak 201700592 één boete wordt vastgesteld van € 2.500,-. Het voorgaande betekent dat de boete in 201701768 vervalt, dat in boetezaak 201700592 één boete van € 2.500 vervalt en de andere boete van € 2.500 in stand blijft, en dat de boetes in de andere boetezaken ook in stand blijven.
16. Een vergoeding van het griffierecht door verweerder is hier niet aan orde. Eiseres was alleen in het (inmiddels vervallen) beroep met kenmerk ROT 18/838 griffierecht verschuldigd en niet in de daaruit voortvloeiende tien beroepen, waaronder dit beroep. Voorts is verweerder in de uitspraak op het beroep met kenmerk ROT 18/3138 reeds veroordeeld tot terugbetaling van het één maal door eiseres betaalde griffierecht.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast.
17.1.
Voor de proceshandelingen in het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 4 mei 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 0,25 (omdat de zaak is aan te merken als zeer licht aangezien het alleen om de hoogte van de dwangsom gaat). De reiskosten van de directeur van eiseres stelt de rechtbank vast conform het door eiseres opgegeven bedrag van € 50,60. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bewaren van eiseres sprake van samenhang tussen de beroepen met kenmerk ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146, nu het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen één maal door de gemachtigde van eiseres in al deze zaken is ingediend, het geheel gelijktijdig door de rechtbank is behandeld en de inhoud in de zaken op dat punt vrijwel identiek is. De rechtbank zal vanwege die samenhang en nu de directeur van eiseres slechts één maal naar de zitting heeft moeten reizen, dan ook de toe te kennen proceskosten gelijkelijk verdelen over deze negen zaken die op het punt van het niet tijdig beslissen gegrond zijn verklaard. Dit betekent dat in dit beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, de door verweerder te vergoeden proceskosten worden vastgesteld op € 33,46.
17.2.
Ten aanzien van de proceshandelingen in het inhoudelijke beroep gericht tegen het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de zuiver forfaitair bepaalde vergoeding leidt tot een dermate disproportionele vergoeding dat er aanleiding bestaat om deze vergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb te matigen. Daartoe is van belang dat dit beroep en de beroepen ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3146, weliswaar niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb kunnen worden aangemerkt, maar wel op onderdelen enige samenhang vertonen ten aanzien van het soort overtreding en een aantal algemene beroepsgronden. Daarnaast zijn al deze beroepen tegelijk op dezelfde zitting behandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de forfaitaire toe te kennen vergoeding te halveren. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag wordt 1 punt toegekend voor de aanvulling van het beroep bij brief van 28 juni 2018 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 augustus 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1. Na halvering van dit bedrag komen de te vergoeden kosten voor de rechtsbijstandverlening in dit inhoudelijke deel van het beroep op € 501,-. Ten aanzien van de reiskosten van de directeur van eiseres naar de zitting van 8 augustus 2018 overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde inhoudelijke beroepen op dezelfde zitting zijn behandeld en hij dus slechts één maal heeft moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van deze beroepen. De rechtbank zal de te vergoeden reiskosten (€ 50,60) dan ook gelijkelijk verdelen over de negen van de hiervoor genoemde beroepen die gegrond zijn verklaard, wat neerkomt op € 5,62 per zaak. Daarmee komen de totale te vergoeden proceskosten voor het inhoudelijke deel van dit beroep op € 506,62.
17.3.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank in dit beroep verweerder in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 540,08.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de dwangsom;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 8.820,- is verschuldigd;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op boetezaak 201700504, maar laat de rechtsgevolgen van dit vernietigde deel in stand;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op boetezaken 201701768 en 201700592 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten van 7 april 2017 en 14 april 2017 in boetezaken 201701768 en 201700592;
  • stelt de hoogte van de boete in boetezaak 201700592 vast op in totaal € 2.500,-;
  • laat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige boetezaken in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.