ECLI:NL:RBROT:2018:7955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/3142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan pluimveeslachterij wegens overtredingen van de Wet dieren en het niet tijdig beslissen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveeslachterij (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft boetes die aan eiseres zijn opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wegens overtredingen van de Wet dieren. De NVWA constateerde dat kuikens na het aansnijden aan de slachtlijn nog tekenen van bewustzijn vertoonden, wat in strijd is met de geldende regelgeving. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boetes en het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig op de bezwaren heeft beslist en heeft het beroep op dat punt gegrond verklaard. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 6.300,-. Daarnaast heeft de rechtbank de boetes in enkele zaken vernietigd, omdat verweerder in die gevallen ten onrechte boetes had opgelegd. In andere zaken heeft de rechtbank de boetes in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoogte van de opgelegde boetes niet onredelijk is, en dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die tot een matiging van de boetes zouden moeten leiden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 18/3142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 7 april 2017 en 14 april 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres boetes opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft eiseres beroep ingesteld (kenmerk ROT 18/838) tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op deze en andere bezwaren van eiseres. Dit beroep is op 4 mei 2018 behandeld ter zitting.
Bij besluit van 4 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten en deze deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep niet tijdig met kenmerk ROT 18/838 gesplitst in tien afzonderlijke beroepen gericht tegen tien, alsnog door verweerder genomen, afzonderlijke beslissingen op bezwaar, waarbij het beroep inzake het onderhavige bestreden besluit het zaaknummer ROT 18/3142 heeft gekregen. Omdat de tien afzonderlijke beroepen betrekking hebben op zowel de inhoudelijke beslissingen op bezwaar als op het niet tijdig beslissen door verweerder, is het beroep met kenmerk ROT 18/838 als ten onrechte ingeschreven beschouwd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Dit beroep (ROT 18/3142) is tegelijk behandeld met andere beroepen van eiseres, namelijk ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146 en ROT 18/3059. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Aamimi.

Overwegingen

1. Het gaat in dit beroep om het niet tijdig beslissen door verweerder op bezwaren van eiseres en om boetes die verweerder aan eiseres heeft opgelegd omdat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de pluimveeslachterij heeft geconstateerd (kort gezegd) dat kuikens na het moment waarop het aansnijden heeft plaatsgevonden aan de slachtlijn, nog tekenen van bewustzijn vertoonden. De rechtbank zal hierna eerst het niet tijdig beslissen door verweerder bespreken. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de boetezaken, waarbij eerst wordt ingegaan op de gronden van eiseres die betrekking hebben op alle boetezaken en vervolgens de boetezaken afzonderlijk worden besproken.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig op de bezwaren tegen de primaire besluiten heeft beslist. Weliswaar heeft verweerder alsnog een beslissing op de bezwaren genomen, maar eiseres heeft nog wel belang bij een beoordeling van haar beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit, omdat eiseres het niet eens is met de hoogte van de dwangsom die door verweerder is toegekend vanwege het niet tijdig beslissen. Nu eiseres nog belang heeft bij haar beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen en verweerder niet tijdig heeft beslist, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, gegrond verklaren.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door verweerder te betalen dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres een dwangsom van in totaal € 1.260,- toegekend, omdat volgens verweerder sprake is van een dusdanige samenhang tussen de boetebesluiten dat met één maal de maximale dwangsom dient te worden volstaan. Eiseres vindt echter dat verweerder vijf maal deze maximale dwangsom moet betalen omdat het in dit beroep gaat om vijf afzonderlijke boetezaken waartegen vijf afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van een dwangsom bij niet tijdig beslissen is het voorkomen (door een effectief rechtsmiddel) van te trage besluitvorming door een bestuursorgaan. Daarmee valt niet te rijmen dat verweerder zelf, door clustering van boetezaken en afdoening van zo’n cluster in één beslissing op bezwaar, invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de te betalen dwangsom. Bovendien is de door verweerder aangebrachte clustering van boetezaken in de beslissingen op bezwaar die voortvloeien uit het beroep niet tijdig, zodanig dat van een logische indeling onvoldoende sprake is (meerdere soorten overtredingen per beslissing op bezwaar en soorten overtredingen die in meerdere beslissingen op bezwaar voorkomen). Los van de clustering door verweerder moet worden beoordeeld of de zaken dusdanige samenhang vertonen dat slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen regel is neergelegd over samenhangende besluiten, alleen over de situatie waarin er meerdere aanvragers zijn. Wel kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat in bijzondere gevallen redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich kan brengen dat bij meerdere aanvragen of besluiten die dusdanige samenhang vertonen, slechts één maal een dwangsom wordt verbeurd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat slechts één maal een dwangsom is verschuldigd onder meer verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:82), van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2016:1783) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ((de Afdeling) ECLI:NL:RVS:2014:1870). Naar het oordeel van de rechtbank gaat een vergelijking met die zaken hier evenwel niet op, omdat de door verweerder genoemde zaken verschillen van de zaak van eiseres. In de uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof ging het om beschikkingen waarin sprake was van hetzelfde feitencomplex en waartegen bij één geschrift bezwaar was gemaakt. In de uitspraak van de Afdeling ging het om verzoeken van één aanvrager om openbaarmaking van gegevens van 752 voertuigen waarbij die verzoeken inhoudelijk nagenoeg identiek waren (zie ook ter vergelijking ECLI:NL:RVS:2018:2211). Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de boetezaken die in dit beroep aan de orde zijn, niet worden gezegd dat deze eenzelfde feitencomplex hebben of nagenoeg identiek zijn. Weliswaar is een aantal maal voor eenzelfde soort overtreding een boete opgelegd, maar dat neemt niet weg dat afzonderlijke boetebesluiten zijn genomen waaraan afzonderlijke rapporten van bevindingen ten grondslag liggen met een daarin beschreven eigen feitencomplex. Voorts heeft eiseres afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen de primaire besluiten. Dat een aantal bezwaargronden daarin overeenkomen, neemt niet weg dat eiseres tegen elk primair besluit afzonderlijk opkomt en argumenten naar voren brengt die in iedere boetezaak afzonderlijk, aan de hand van de beschreven constateringen in het rapport van bevindingen, moeten worden beoordeeld. Bovendien is eiseres in bezwaar ook specifiek op de afzonderlijke rapporten van bevindingen ingegaan. Dit alles maakt dat een beslissing op het bezwaar tegen één van de boetes eiseres nog geen duidelijkheid verschaft over de uitkomst van haar bezwaar tegen de andere boetes, zodat eiseres er belang bij heeft in alle boetezaken afzonderlijk tijdig een beslissing op haar bezwaar te krijgen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige samenhang tussen de verschillende boetezaken in dit beroep dat verweerder slechts gehouden zou zijn om één maal een dwangsom toe te kennen. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan verweerder (in de afzonderlijke boetezaken) in het geheel geen dwangsom is verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat bij verweerder sprake was van overmacht en evenmin is gebleken dat het niet tijdig beslissen te wijten is aan eiseres.
2.5.
De rechtbank stelt dan ook ten aanzien van ieder primair besluit afzonderlijk de door verweerder verbeurde dwangsom vast. Niet in geschil is dat gezien het tijdsverloop tussen de ingebrekestelling en het bestreden besluit (meer dan 42 dagen) verweerder de maximale dwangsom verbeurt. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.260,- per primair besluit. Dit beroep heeft betrekking op vijf primaire besluiten en de totaal door verweerder te betalen dwangsom komt daarmee op € 6.300,-.
Alle boetezaken (inhoudelijk)
3. Eiseres voert ten aanzien van alle boetezaken aan dat pijn, spanning of lijden bij het slachten onvermijdelijk is. In artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009) gaat het dan ook om het beperken van vermijdbare vormen van pijn, spanning of lijden door de voorschriften van Verordening 1099/2009 na te leven en geoorloofde methoden optimaal toe te passen. De werkinstructies van eiseres die in overleg met de NVWA tot stand zijn gekomen, zijn daarvoor een nadere uitwerking. De werkinstructie ‘Aandachtspunten bij het Halal slachten van kuiken’ ( [kenmerk] ) laat zien dat er een spanningsveld bestaat tussen het optimaal waarborgen van dierenwelzijn en de strenge religieuze eisen die aan de Halal slacht worden gesteld. Verweerder dient dan ook te toetsen of het halal slachtproces op een optimale wijze wordt toegepast. Volgens verweerder moet het slachtproces foutloos verlopen, maar verweerder stelt daarmee strengere eisen dan de Verordening, die van een optimale toepassing spreekt. Daarnaast is van belang dat bij eiseres twee controles plaatsvinden op het voldoende verbloeden, namelijk eerst door de nacontroleur terstond na het aansnijden en daarna post mortem op het keurbordes. Het is staande praktijk dat eiseres een post mortem afkeuring, onder meer op onvoldoende verbloeding, vermeldt op een formulier op basis waarvan de NVWA een afkeurbewijs afgeeft. Het is opmerkelijk dat toezichthouders nu ineens een punt maken van incidenten tussen de eerste en tweede controle. De NVWA heeft nimmer een boetebesluit gegeven voor onvoldoende verbloeding bij de post mortem keuring terwijl dit duidt op het niet intreden van de dood vóór verdere verwerking. Daarnaast is de enkele waarneming van pijn, spanning of lijden door de toezichthouder onvoldoende bewijs van de overtreding. Tevens moet komen vast te staan dat deze waarneming verband houdt met het door eiseres niet gebruiken dan wel niet optimaal toepassen van geoorloofde methoden en dat er een oorzakelijk verband is, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres terecht stelt dat voor een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 moet worden vastgesteld dat pijn, spanning of lijden bij de kuikens vermijdbaar was voor eiseres. Duidelijk is dat pijn, spanning of lijden vermeden kan worden door de regels voor de slacht in deze verordening na te leven. Ook de naleving en handhaving van de eigen werkinstructies door eiseres spelen daarbij een rol. Daarnaast zal vaak in het specifieke geval moeten worden bezien of het vermijdbaar was, bijvoorbeeld door tijdig en voldoende controles te verrichten op het welzijn van de kuikens en door tijdig in te grijpen bij welzijnsproblemen. Ten aanzien van het door eiseres beschreven spanningsveld bij de halal slacht overweegt de rechtbank dat uit punt 3.2 van Bijlage III van Verordening 1099/2009 onder meer volgt dat bij deze slacht bij eiseres systematisch de twee halsslagaders moeten worden doorgesneden en dat verdere uitslachting of broeiing alleen plaatsvindt nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De rechtbank acht niet ondenkbaar dat, mede gezien de snelheid van het slachtproces, soms bij het aansnijden van de halsslagaders een fout wordt gemaakt, in die zin dat het onvoldoende of niet is gebeurd. Zoals volgt uit punt 3.2 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009 is het dan echter aan eiseres om dat op te merken en daar actie op te ondernemen zodat vaststaat dat een dier bij de verdere uitslachting en broeiing geen tekenen van leven meer vertoont. In dat kader heeft eiseres ook in haar eigen werkinstructies een controlemoment in het slachtproces ingebouwd. Zo volgt uit werkinstructie [kenmerk] , pagina 5, dat indien een kuiken onjuist is verdoofd of onjuist is aangesneden, de corrigerende actie plaatsvindt door de nacontroleur-doder, die als back-up fungeert. En in werkinstructie [kenmerk] , pagina 2, is opgenomen dat bij kuikens met een onjuiste snit of onjuist verbloeden deze bij nacontrole voor de broeibak van de lijn moeten worden genomen en afgewaardeerd. Door het op juiste wijze aansnijden en het goed uitvoeren van de nacontrole kan eiseres ervoor zorg dragen dat wordt voldaan aan punt 3.2 van Bijlage III, van Verordening 1099/2009. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit, gezien haar slachtproces, niet van haar kan en mag worden verlangd. Bovendien laten de bewoordingen van punt 3.2 (“verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont”) geen ruimte voor de situatie dat soms een kuiken, na onvoldoende aansnijden en nacontrole, met tekenen van bewustzijn de broeibak ingaat. Uit het voorgaande volgt ook dat de vormen van pijn, spanning of lijden die een kuiken met tekenen van bewustzijn ondervindt als het door de koppentrekker gaat of de broeibak ingaat, in beginsel vermijdbaar moet worden geacht, namelijk door het kuiken op juiste wijze aan te snijden en vervolgens bij de nacontrole vast te stellen of het tekenen van bewustzijn vertoont en zo nodig actie te ondernemen.
Boetezaak 201606885
4.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard en het in het primaire besluit verweten feit aangevuld. Op basis van het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500 voor het volgende feit:
  • Bij eenvoudige bedwelming of slacht worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III punt 3.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
4.2.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 129117/97153) dat hij omstreeks 13.15 uur boven de broeibak een kuiken zag dat nog met de vleugels fladderde. Bij nadere inspectie zag de toezichthouder dat de hals van het kuiken geheel niet aangesneden was en de ogen van het dier open waren. De toezichthouder probeerde het kuiken van de lijn te halen maar het dier hing te hoog en de toezichthouder zag dat het kuiken de kop omhoog hield en daardoor de koppentrekker miste. De slachtlijn gaat daarna omlaag en de toezichthouder slaagde erin het kuiken circa 40 cm voor de broeibak van de lijn te halen. De toezichthouder controleerde de reflexen van het dier welke alle nog aanwezig waren. Ook had het kuiken nog een ritmische ademhaling, kon het de kop nog zelf omhoog houden en bleek de hals inderdaad geheel niet aangesneden. Volgens de toezichthouder was dit dier zonder zijn handelen bij bewustzijn de broeibak ingegaan. Om 15.15 uur zag de toezichthouder wederom een kuiken dat tekenen van bewustzijn vertoonde in de broei-plukafdeling. Het kuiken hield de kop omhoog, had ritmische ademhaling, had de ogen open en piepte. Dit kuiken miste ook de koppentrekker en de toezichthouder wist het kuiken van de lijn te halen vlak voor het de broeibak in ging, aldus het rapport.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport blijkt dat het kuiken niet is aangesneden en dat het tekenen van bewustzijn vertoonde toen het langs de koppentrekker ging en richting de broeibak ging. Uit het rapport blijkt dus voldoende dat de twee halsslagaders niet waren doorgesneden en dat verdere uitslachting of broeiing niet plaatsvond nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde.
Boetezaak 201607621
5.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500 voor het volgende feit:
  • Bij eenvoudige bedwelming of slacht worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III punt 3.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen dit primaire besluit ongegrond verklaard.
5.2.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 130039/97862) dat hij om 8.10 uur in de broei-plukafdeling boven de bloedgoot twee kuikens aan de slachtlijn zag die de kop omhoog hielden. Bij nadere inspectie zag de toezichthouder dat de hals van de kuikens geheel niet aangesneden was en dat de ogen van beide dieren open waren. De toezichthouder probeerde de kuikens van de lijn te halen maar de dieren hingen te hoog. De toezichthouder zag dat het eerste kuiken over de koppentrekker ging, met de vleugels fladderde op het moment dat de kop eraf werd getrokken en vervolgens zonder kop richting broeibak ging Het tweede kuiken hield de kop omhoog en miste daardoor de koppentrekker. De toezichthouder probeerde het kuiken van de lijn te halen maar slaagde daar niet in (hij kreeg alleen één poot los). Volgens de toezichthouder fladderde het kuiken eenmaal met de vleugels toen het de broeibak in ging en aan het einde van de broeibak zag de toezichthouder dat het kuiken aan één poot aan de haak hing, felrood van kleur was en een paarse kop had. Nadien heeft de toezichthouder het dier geïnspecteerd en zag dat het geheel niet was aangesneden. Uit zijn kennis en ervaring als toezichthoudend dierenarts weet de toezichthouder dat de felrode kleur en paarse kop alleen te zien zijn als een kuiken bij leven de broeibak in is gegaan, aldus het rapport.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Uit het rapport blijkt dat de hals van twee kuikens niet aangesneden was en dat de dieren tekenen van leven vertoonden toen ze door de koppentrekker of de broeibak gingen. Uit het rapport blijkt dus voldoende dat de twee halsslagaders niet waren doorgesneden en dat verdere uitslachting of broeiing niet plaatsvond nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde.
Boetezaak 201700883
6.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres twee boetes opgelegd voor drie feiten. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen deels gegrond verklaard en één van de feiten laten vervallen. In het bestreden besluit zijn de twee boetes van elk € 2.500 gehandhaafd voor de volgende twee feiten:
  • Bij eenvoudige bedwelming of slacht worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III punt 3.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • Bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Bij niet aansnijden dient de medewerker de halssnede handmatig met een scherp mes toe te dienen, hier is niet aan voldaan. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
6.2.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 131518/99369) dat hij in de afdeling broei-pluk met de zaklamp scheen op de aan de slachtlijn hangende kuikens en zag dat één kuiken de kop probeerde op te heffen. Ter hoogte van de koppentrekker was het kuiken volgens de toezichthouder dermate bij bewustzijn dat het in staat was de kop zodanig op te heffen dat er geen decapitatie plaats kon vinden. De toezichthouder is om de koppentrekker gerend en heeft het kuiken tussen de koppentrekker en juist voor de broeibak uit de slachthaak gehaald. De toezichthouder zag dat het kuiken inmiddels bij volle bewustzijn was en dat de rechter halsslagader slecht was aangesneden waardoor er bloed uit druppelde. De linker halsslagader was helemaal niet aangesneden. De constatering van de toezichthouder was tussen de 2:55 en 3:05 minuten nadat het kuiken de laatste aansnijder (de nacontroleur-doder) was gepasseerd. Hieruit bleek de toezichthouder dat de nacontroleur-doder niet zorgvuldig genoeg de nacontrole had uitgevoerd. De toezichthouder heeft het kuiken overgedragen aan chef Aanvoer [naam] , die daarna de medewerkers heeft aangesproken op het onjuist uitvoeren van de werkinstructies. De toezichthouder concludeert dat het dier niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bespaard was omdat het onvoldoende bedwelmd en aangesneden was. Ook stelt de toezichthouder vast dat de standaardwerkwijzen van het bedrijf niet werden gevolgd omdat het personeel niet de werkwijze en controle volgt die beschreven staat in [kenmerk] , pagina 5, en [kenmerk] , pagina 2, aldus het rapport.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de beboetbare feiten heeft begaan. Uit het rapport blijkt dat bij een kuiken de linker halsslagader niet was aangesneden en dat het tekenen van leven vertoonde op het moment dat het langs de koppentrekker ging. Uit het rapport blijkt dus voldoende dat de twee halsslagaders niet waren doorgesneden en dat verdere uitslachting of broeiing niet plaatsvond nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. Ook blijkt hieruit dat in dit geval de eigen werkinstructies ten aanzien van het aansnijden en de nacontrole niet zijn gevolgd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat beide overtredingen een dusdanige samenhang vertonen dat verweerder niet voor elke overtreding apart een boete mocht opleggen. Het gaat in beide gevallen immers om dezelfde feiten, namelijk het onvoldoende aansnijden en de controle daarop. De rechtbank zal de boete voor het tweede onder 6.1 genoemde feit dan ook vernietigen.
Boetezaak 201701249
7.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 14 april 2017 aan eiseres twee boetes opgelegd voor drie feiten. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen deels gegrond verklaard en één van de feiten laten vervallen. In het bestreden besluit zijn de twee boetes van elk € 2.500 gehandhaafd voor de volgende twee feiten:
  • Bij eenvoudige bedwelming of slacht worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III punt 3.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • Bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Bij niet aansnijden dient de medewerker de halssnede handmatig met een scherp mes toe te dienen, hier is niet aan voldaan. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
7.2.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 132231/99523) dat hij in de afdeling broei-pluk met de zaklamp scheen op de aan de slachtlijn hangende kuikens en zag dat één kuiken de kop omhoog hield. De toezichthouder is meegelopen met de slachtlijn en zag dat het dier een weinig bebloede nekstreek had en ook zag de toezichthouder geen duidelijke halssnede. Voorts zag de toezichthouder dat het kuiken een ritmische ademhaling had. Ter hoogte van de koppentrekker heeft het kuiken de kop laten zakken waardoor het werd gegrepen door de koppentrekker. De toezichthouder beschrijft dat hij zag dat het kuiken op dat moment bij volle bewustzijn werd gedecapiteerd. Zijn constatering was tussen 2:55 en 3:05 minuten nadat dit kuiken de laatste aansnijder (de nacontroleur-doder) was gepasseerd en daaruit bleek de toezichthouder dat de nacontroleur-doder niet zorgvuldig genoeg de nacontrole had uitgevoerd. Volgens de toezichthouder is het niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bespaard omdat het onvoldoende bedwelmd en niet (voldoende) aangesneden was. Daarnaast stelt de toezichthouder vast dat de standaardwerkwijzen van het bedrijf niet werden gevolgd omdat het personeel niet de werkwijze en controle volgt die beschreven staat in [kenmerk] en [kenmerk] , aldus het rapport.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de beboetbare feiten heeft begaan. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder bij een kuiken geen duidelijke halssnede zag en dat het kuiken tekenen van leven vertoonde op het moment dat het door de koppentrekker ging. Uit het rapport blijkt dus voldoende dat de twee halsslagaders niet waren doorgesneden en/of dat verdere uitslachting of broeiing niet plaats vond nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. Ook blijkt hieruit dat in dit geval de eigen werkinstructies ten aanzien van het aansnijden en/of de nacontrole niet zijn gevolgd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat beide overtredingen een dusdanige samenhang vertonen dat verweerder niet voor elke overtreding apart een boete mocht opleggen. Het gaat in beide gevallen immers om dezelfde feiten, namelijk het onvoldoende aansnijden en de controle daarop. De rechtbank zal de boete voor het tweede onder 7.1 genoemde feit dan ook vernietigen.
Boetezaak 201701725
8.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 7 april 2017 aan eiseres drie boetes opgelegd voor vier feiten. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar hiertegen deels gegrond verklaard en één van de feiten laten vervallen. In het bestreden besluit zijn de drie boetes van elk € 2.500 gehandhaafd voor de volgende drie feiten:
  • Bij eenvoudige bedwelming of slacht worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Verdere uitslachting of broeiing vond niet plaats nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en Bijlage III punt 3.2, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • Bedrijfsexploitant heeft het doden van dieren niet uitgevoerd overeenkomstig de standaardwerkwijzen om te waarborgen dat het doden en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 plaatsvinden. Bij niet aansnijden dient de medewerker de halssnede handmatig met een scherp mes toe te dienen, hier is niet aan voldaan. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 6, eerste en tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
  • Het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werden niet uitgevoerd door personeel dat over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 7, eerste lid, van Verordening 1099/2009 overtreden.
8.2.
De toezichthouder beschrijft in het rapport van bevindingen (kenmerk 132769/100144) dat hij zich in de afdeling broei-pluk bevond, ter hoogte van de oude bloedgoot, circa 3 tot 5 meter voor de koppentrekker, en daar gedurende circa 15 minuten een inspectie deed op tekens van leven bij de aangesneden kuikens voordat ze gedecapiteerd worden. De toezichthouder scheen met de zaklamp op de aan de slachtlijn hangende kuikens en zag dat er relatief veel beweging in meerdere kuikens zat. De toezichthouder stelde vast dat bij 11 kuikens gedurende zijn controle meer tekens van leven aanwezig waren dan dat zou mogen op dit punt in het slachtproces. Bij twee kuikens zag de toezichthouder duidelijke ritmische ademhaling; hij zag ter hoogte van de borst- en buikstreek een duidelijke pompende ademhalingsbeweging waarbij de kuikens synchroon de snavel meerdere malen open en dicht deden. Bij een ander kuiken stelde de toezichthouder een positieve corneareflex vast aan het linker oog. Verder zag de toezichthouder bij meerdere kuikens vleugelfladderen en stelde hij vast dat dit geen reflexmatige vleugelbewegingen waren. Ten slotte zag de toezichthouder dat één kuiken trachtte zich op te richten terwijl het ondersteboven in de slachthaak hing en dat het dier daarbij heftig klapwiekte met de vleugels. De chef van de afdeling panklaar, [naam] , heeft één kuiken met tekens van leven van de lijn kunnen halen en de toezichthouder zag dat bij dit kuiken slechts één halsslagader was aangesneden. Het kuiken maakte op dat moment ook naar adem snakkende bewegingen met de snavel. Volgens de toezichthouder heeft de verantwoordelijke voorman van de aansnijders, de heer [naam] , samen met hem meerdere kuikens voorbij zien komen met genoemde levenstekens en daar ook foto’s van gemaakt. De heer [naam] gaf aan dat de dieren onvoldoende werden aangesneden omdat de messen te ver versleten zouden zijn waardoor de snede niet diep genoeg gemaakt kon worden en hij gaf aan de messen direct te zullen vervangen. De toezichthouder concludeert dat de dieren niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard en dat het personeel, met name de aansnijders, blijk gaven van onvoldoende vaardigheden, kennis of besef van het beschermen van dieren met betrekking tot de taken die het uitvoer in het slachthuis. Ook stelt de toezichthouder vast dat de standaard werkwijzen van eiseres, zoals beschreven in [kenmerk] en [kenmerk] niet werden gevolgd, aldus het rapport.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de eerste twee onder 8.1. genoemde beboetbare feiten heeft begaan. Uit het rapport blijkt onder meer dat bij een kuiken slechts één halsslagader was aangesneden en dat na het aansnijden meerdere kuikens aan de slachtlijn tekenen van leven vertoonden. Ook erkent een medewerker dat dieren onvoldoende werden aangesneden en dat de messen versleten zouden zijn. Uit het rapport blijkt dus voldoende dat de twee halsslagaders niet waren doorgesneden en dat verdere uitslachting of broeiing niet plaats vond nadat werd vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. Ook blijkt hieruit dat in dit geval de eigen werkinstructies ten aanzien van het aansnijden en de nacontrole niet zijn gevolgd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat beide overtredingen een dusdanige samenhang vertonen dat verweerder niet voor elke overtreding apart een boete mocht opleggen. Het gaat in beide gevallen immers om dezelfde feiten, namelijk het onvoldoende aansnijden en de controle daarop. De rechtbank zal de boete voor het tweede onder 8.1 genoemde feit dan ook vernietigen. Ten aanzien van het derde onder 8.1 genoemde feit is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport onvoldoende kan worden afgeleid dat die overtreding is begaan. Uit het rapport blijkt dat kuikens tekenen van leven vertoonden na het aansnijden en dat bij een kuiken slechts één halsslagader was aangesneden, maar daaruit kan niet (zonder meer) worden afgeleid dat het personeel niet over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt. De overtreding van het onder 8.1 genoemde derde feit is dan ook ten onrechte vastgesteld.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in alle boetezaken bevoegd was om (een deel van de) boetes op te leggen.
10. Eiseres voert aan dat verweerder bij de hoogte van de opgelegde boetes geen rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden. Eiseres ondervindt geen economisch voordeel van de gestelde overtredingen. Daarnaast wordt eiseres, gezien het lik-op-stuk beleid van verweerder financieel en in haar bedrijfsvoering zwaar belast door het moeten voeren van veel bezwaar- en beroepsprocedures. Ook staat de opeenstapeling van boetebesluiten in geen verhouding tot de financiële positie van het bedrijf, aldus eiseres.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Wet dieren en Verordening 1099/2009 gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boetes als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder in dit geval de boetebedragen had dienen te matigen. Dat eiseres financiële gevolgen ondervindt, is geen reden om de boetes te matigen. Bovendien is niet gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
11. De rechtbank concludeert gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het volgende.
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren van eiseres gegrond en stelt de door verweerder aan eiseres te betalen dwangsom vast op € 6.300,-. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen het (alsnog genomen) bestreden besluit gegrond omdat niet alle boetezaken overeind blijven. In boetezaken 201606885 en 201607621 heeft verweerder wel terecht de boete opgelegd en het bestreden besluit blijft ten aanzien van die zaken dan ook in stand. Ten aanzien van boetezaken 201700883, 201701249 en 201701725 wordt het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder in die zaken een deel van de boetes ten onrechte heeft opgelegd. In boetezaken 201700883 en 201701249 vervalt één boete van € 2.500, maar blijft de andere boete van € 2.500 staan. In boetezaak 201701725 vervallen twee boetes van elk € 2.500, maar blijft één boete van € 2.500 staan. De rechtbank ziet aanleiding zelf te voorzien in de boetezaken waarin ten onrechte een boete is opgelegd, in die zin dat het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten van boetezaken 201700883, 201701249 en 201701725 gegrond wordt verklaard en deze primaire besluiten worden herroepen, waarbij in elk van deze boetezaken één boete van € 2.500 wordt vastgesteld.
12. Een vergoeding van het griffierecht door verweerder is hier niet aan orde. Eiseres was alleen in het (inmiddels vervallen) beroep met kenmerk ROT 18/838 griffierecht verschuldigd en niet in de daaruit voortvloeiende tien beroepen, waaronder dit beroep. Voorts is verweerder in de uitspraak op het beroep met kenmerk ROT 18/3138 reeds veroordeeld tot terugbetaling van het één maal door eiseres betaalde griffierecht.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt vast.
13.1.
Voor de proceshandelingen in het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 4 mei 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 0,25 (omdat de zaak is aan te merken als zeer licht aangezien het alleen om de hoogte van de dwangsom gaat). De reiskosten van de directeur van eiseres stelt de rechtbank vast conform het door eiseres opgegeven bedrag van € 50,60. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bewaren van eiseres sprake van samenhang tussen de beroepen met kenmerk ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3142, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145, ROT 18/3146, nu het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen één maal door de gemachtigde van eiseres in al deze zaken is ingediend, het geheel gelijktijdig door de rechtbank is behandeld en de inhoud in de zaken op dat punt vrijwel identiek is. De rechtbank zal vanwege die samenhang en nu de directeur van eiseres slechts één maal naar de zitting heeft moeten reizen, dan ook de toe te kennen proceskosten gelijkelijk verdelen over deze negen zaken die op het punt van het niet tijdig beslissen gegrond zijn verklaard. Dit betekent dat in dit beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, de door verweerder te vergoeden proceskosten worden vastgesteld op € 33,46.
13.2.
Ten aanzien van de proceshandelingen in het inhoudelijke beroep gericht tegen het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de zuiver forfaitair bepaalde vergoeding leidt tot een dermate disproportionele vergoeding dat er aanleiding bestaat om deze vergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb te matigen. Daartoe is van belang dat dit beroep en de beroepen ROT 17/4424, ROT 17/4425, ROT 18/3138, ROT 18/3139, ROT 18/3140, ROT 18/3141, ROT 18/3143, ROT 18/3144, ROT 18/3145 en ROT 18/3146, weliswaar niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb kunnen worden aangemerkt, maar wel op onderdelen enige samenhang vertonen ten aanzien van het soort overtreding en een aantal algemene beroepsgronden. Daarnaast zijn al deze beroepen tegelijk op dezelfde zitting behandeld. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de forfaitaire toe te kennen vergoeding te halveren. Voor de vaststelling van het forfaitaire bedrag wordt 1 punt toegekend voor de aanvulling van het beroep bij brief van 28 juni 2018 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 8 augustus 2018, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1. Na halvering van dit bedrag komen de te vergoeden kosten voor de rechtsbijstandverlening in dit inhoudelijke deel van het beroep op € 501,-. Ten aanzien van de reiskosten van de directeur van eiseres naar de zitting van 8 augustus 2018 overweegt de rechtbank dat de hiervoor genoemde inhoudelijke beroepen op dezelfde zitting zijn behandeld en hij dus slechts één maal heeft moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van deze beroepen. De rechtbank zal de te vergoeden reiskosten (€ 50,60) dan ook gelijkelijk verdelen over de negen van de hiervoor genoemde beroepen die gegrond zijn verklaard, wat neerkomt op € 5,62 per zaak. Daarmee komen de totale te vergoeden proceskosten voor het inhoudelijke deel van dit beroep op € 506,62.
13.3.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank in dit beroep verweerder in de proceskosten tot een totaalbedrag van € 540,08.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de dwangsom;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 6.300,- is verschuldigd;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op boetezaken 201700883, 201701249 en 201701725 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten van 7 april 2017 en 14 april 2017 in boetezaken 201700883, 201701249 en 201701725;
  • stelt de hoogte van de boete in boetezaak 201700883 vast op in totaal € 2.500,-;
  • stelt de hoogte van de boete in boetezaak 201701249 vast op in totaal € 2.500,-;
  • stelt de hoogte van de boete in boetezaak 201701725 vast op in totaal € 2.500,-;
  • laat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de overige boetezaken in stand;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 540,08.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.