ECLI:NL:RBROT:2018:7692

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en stalking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder. Eiser was sinds 2009 werkzaam bij de regionale eenheid van de politie en kreeg op 22 augustus 2017 disciplinair ontslag wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een strafrechtelijk onderzoek dat leidde tot de conclusie dat eiser zich schuldig had gemaakt aan stalking en het onterecht raadplegen van politieregisters voor privédoeleinden. Eiser heeft tegen het besluit van de korpschef bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 12 januari 2018. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 september 2018 zijn zowel eiser als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende ernstige gedragingen, waaronder het verspreiden van privacygevoelige informatie over een vrouw, bedreigingen aan haar adres, en het onterecht raadplegen van politie-informatie. Eiser heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan stalking en heeft ook andere verweten gedragingen bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de korpschef terecht heeft geconcludeerd dat deze gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren en dat het ontslag gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is, gezien de ernst van de gedragingen en de impact daarvan op de integriteit van de politieorganisatie. Eiser had eerder al een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen, wat de beslissing van de korpschef verder onderbouwt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/1217

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Vierboom.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend.
Bij besluit van 12 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiser en verweerder zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser was sinds 2009 werkzaam als [functie] bij de regionale eenheid [plaats] van de politie.
2 De resultaten van een strafrechtelijk onderzoek naar eiser gaven verweerder aanleiding tot het instellen van een disciplinair onderzoek wegens het vermoeden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 februari 2017.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de volgende gedragingen:
a. Eiser heeft diverse brieven en afbeeldingen in de woonomgeving van mevrouw [naam 2] ( [mevrouw] ) verspreid met daarop privacygevoelige informatie;
b. Eiser heeft bedreigende uitlatingen in de richting van [mevrouw] gedaan, onder andere door in een brief op te nemen dat hij haar banden lek gaat steken en dat hij ervoor gaat zorgen dat ze een ongeneselijke ziekte krijgt;
c. Eiser heeft veelvuldig de bedrijfsprocessensystemen geraadpleegd om niet aan werk gerelateerde redenen;
d. Eiser heeft politie-informatie gedeeld met [mevrouw] door haar mededelingen te doen over personen waar zij seksdates mee had;
e. Eiser heeft inbreuk gemaakt op de privacy van de heer [naam 3] ( [meneer] ) door hem te volgen en te fotograferen en zijn moeder telefonisch te benaderen en haar mee te delen dat haar zoon omgang heeft met een dame die seksdates heeft met verschillende mannen;
f. Eiser heeft de auto van [mevrouw] beklad;
g. Eiser heeft de telefoon van [mevrouw] weggenomen, een lijst opgesteld met de contacten die in deze telefoon stonden en deze contacten geraadpleegd in de bedrijfsprocessensystemen voor privédoeleinden.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM van 21 december 2017, het bezwaar ongegrond verklaard.
Gedragingen f en g worden niet langer aan eiser tegengeworpen.
5. Eiser betoogt, evenals hij in bezwaar heeft gedaan, dat hij een aantal van de verweten gedragingen niet heeft gepleegd en dat deze hem niet kunnen worden tegengeworpen. Hij stelt dat door de strafrechter ook niet alle verweten gedragingen bewezen zijn geacht.
5.1
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid omvat het plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2202), gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
5.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen die hiervoor zijn genoemd onder a tot en met d.
Met betrekking tot gedragingen a en b heeft eiser tijdens het onderzoek in diverse verhoren erkend dat hij zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan stalking van [mevrouw] . Eiser heeft ook erkend dat hij herhaaldelijk handgeschreven brieven en foto’s in de omgeving van de woning van [mevrouw] heeft verspreid.
Ten aanzien van de gedragingen c en d is van belang dat uit het onderzoek is gebleken dat eiser veelvuldig politiesystemen heeft geraadpleegd voor privédoeleinden. Uit de inbeslaggenomen telefoon van eiser is gebleken dat in Whatsapp-berichten tussen eiser en [mevrouw] informatie werd uitgewisseld over het nakijken van personen in de systemen. Eiser heeft ook erkend dat hij de gegevens van personen uit het politiesysteem met [mevrouw] heeft gedeeld.
5.4
Wat betreft gedraging e is van belang dat eiser tijdens het interne onderzoek heeft erkend dat hij de moeder van [meneer] heeft gebeld met de mededeling dat haar zoon een relatie heeft met een meisje dat via een sekswebsite werkt. Tevens heeft hij erkend dat hij op de [straat 1] en op de [straat 2] in [plaats] foto’s heeft gemaakt van [meneer] met een onbekende vrouw om deze aan [mevrouw] te laten zien. Eiser heeft deze foto’s gekopieerd en verstrooid in de achtertuin van [mevrouw] en op haar auto achtergelaten. Daarmee staat ook vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedraging e.
5.5
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat gedragingen a tot en met e zeer ernstig plichtsverzuim opleveren in de zin van artikel 76 van het Barp.
6. Eisers betoog dat het plichtsverzuim hem niet volledig kan worden toegerekend faalt.
6.1
De vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2075) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is doorslaggevend of eiser de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
6.2
De rechtbank is niet gebleken van feiten op grond waarvan de onder 3 onder a tot en met e vermelde gedragingen eiser niet of verminderd kunnen worden toegerekend.
De enkele, niet onderbouwde, stellingen van eiser dat de gedragingen plaatsvonden in een periode waarin hij onder grote psychische en emotionele stress stond en dat zijn culturele achtergrond van invloed was, zijn daarvoor onvoldoende. Ten tijde van de gedragingen stond eiser niet onder behandeling en hij heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn geestelijk functioneren ten tijde van de hem verweten gedragingen zodanig verminderd was dat hem de gedragingen niet volledig kunnen worden toegerekend. Voor de toerekenbaarheid acht de rechtbank mede van belang dat het niet gaat om een eenmalige gedraging, maar om meerdere gedragingen die op verschillende tijdstippen en gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat sprake was van ‘één incident’ en een ‘beperkte tijdsduur’.
7. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiser disciplinair te straffen wegens plichtsverzuim.
8. Eisers betoog dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is, slaagt niet.
8.1
Eiser heeft zijn positie als politieman misbruikt door voor privédoeleinden uit de voor hem toegankelijke bedrijfssystemen en politieregisters gegevens te halen die te maken hadden met het privéleven van [mevrouw] en haar en anderen daarmee lastig te vallen. Eiser heeft zijn ambtsgeheim daarmee meerdere malen geschonden en door het stalken en verspreiden van bedreigende teksten jegens [mevrouw] ontoelaatbaar gehandeld met gebruikmaking van vertrouwelijke politie-informatie. Ditzelfde geldt voor het stalken en verspreiden van bewerkte foto’s van [meneer] . De opgelegde disciplinaire straf van ontslag is, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen de politie en de terecht gestelde hoge eisen aan de integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van politieambtenaren, niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Dat oordeel wordt niet anders doordat, zoals eiser heeft gesteld, het contact met [mevrouw] is verbroken. De stellingen dat eiser jarenlang goed functioneerde en dat de gevolgen van het ontslag (ook financieel) ingrijpend zijn, kunnen aan het voorgaande evenmin afdoen. Van een onberispelijke staat van dienst is overigens geen sprake. Eiser is in 2012 de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens het gebruik van disproportioneel geweld jegens een arrestant. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het algemene belang van de politie bij een integere organisatie niet ten onrechte laten prevaleren boven de persoonlijke belangen van eiser.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 september 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.