ECLI:NL:RBROT:2018:7591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
10/661249-17 en 10/741279-17 (ttrz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte met voorwaardelijke PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004. De verdachte is aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd op 23 augustus 2017 en 31 mei 2017. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, maar heeft bewezenverklaring geëist voor de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan het primair ten laste gelegde feit, maar heeft de subsidiaire feiten bewezen verklaard. De verdachte heeft bekend en is in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien haar ernstige gedragsproblematiek en de omstandigheden waarin zij is opgegroeid. De rechtbank heeft besloten om een jeugddetentie van 26 dagen op te leggen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de verdachte zich moet houden aan een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft ook de ouders van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal € 1.152,34 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge leeftijd en de noodzaak van behandeling voor haar gedragsproblemen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661249-17 en 10/741279-17 (ttrz gevoegd)
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 20 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/661249-17 primair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/661249-17 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 26 dagen met aftrek
  • voorwaardelijke oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] .

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/661249-17 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 10/661249-17 subsidiair ten laste gelegde feit en de onder 10/741279-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/661249-17
zij op 23 augustus 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer 1] heeft getrokken, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de
grond is gevallen en
vervolgens, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met kracht
- met een bos sleutels, in een van haar handen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en
- terwijl zij het haar van die [naam slachtoffer 1] vast hield, met geschoeide voet tegen het hoofd,
althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt en
- het hoofd van die [naam slachtoffer 1] tegen de grond heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 10/741279-17
1. Zaak [naam zaak 1]
zij op 30 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten op het Schouwburgplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- met een arm omklemmen van de nek van die [naam slachtoffer 2] en
- ( vervolgens) meermalen met kracht slaan met een vuist tegen het gezicht en de maag,
althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] en
- ( met geschoeide voet) trappen tegen de rechterschouder, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer 2] en/of
- stoten met knieën tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] en/of
- met kracht trekken aan het haar van die [naam slachtoffer 2] en
- aan de haren meeslepen van die [naam slachtoffer 2] en
- meermalen met kracht slaan met een vuist tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van
die [naam slachtoffer 3] en
- meermalen schoppen tegen de kuiten, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 3] en
- schoppen tegen de knieholte, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 3] , waardoor die [naam slachtoffer 3]
met haar hoofd tegen een hek aan viel;
2. Zaak [naam zaak 2]
zij op 31 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Mauritsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht trekken aan de haren en extentions van die [naam slachtoffer 4] en
- aan de haren meeslepen van die [naam slachtoffer 4] en
- meermalen schoppen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 4] en
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4] ;
3. Zaak [naam zaak 3]
zij op 31 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten op de Rochussenstraat en/of bij metrostation Coolhaven,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het tot op heden onbekend gebleven slachtoffer, welk geweld bestond uit het
- met kracht vastpakken en duwen van het slachtoffer en
- met kracht trekken aan het haar van het slachtoffer en
- ( met geschoeide voet) trappen tegen de rechterbil van het
slachtoffer.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/661249-17
Subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
parketnummer 10/741279-17
1, 2 en 3 steeds
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft op twee achtereenvolgende dagen in mei 2017 op straat op klaarlichte dag samen met andere medeverdachten meisjes lastig gevallen en daarbij ook fors geweld tegen drie van hen gebruikt. De verdachte en haar medeverdachten waren uit op ruzie en zochten op straat bewust de confrontatie met willekeurige voorbijgangers. De voorbijgangers die reageerden op de provocaties van de groep werden vervolgens slachtoffer van geweld gepleegd door de verdachte en de medeverdachten.
Met het gepleegde geweld hebben de verdachte en haar medeverdachten de slachtoffers niet alleen pijn en letsel bezorgd maar ook angst aangejaagd. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij, net als haar medeverdachten, met haar handelen een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van willekeurig uitgekozen slachtoffers. Het is algemeen bekend dat de slachtoffers van dergelijke nare feiten nog gedurende lange tijd last kunnen hebben van de psychisch nadelige gevolgen daarvan. Uit de verklaringen van de slachtoffers komt naar voren dat zij nog steeds last hebben van de angst die door de incidenten deel is geworden van hun leven. Daarnaast worden door de feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aangewakkerd, doordat ook andere mensen, passanten die het geweld hebben aanschouwd, zich op straat niet meer veilig voelen. De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
Voorts heeft de verdachte enige maanden later geprobeerd een meisje, waarmee zij kennelijk onenigheid had, zwaar te mishandelen door het slachtoffer te slaan, te schoppen en met haar hoofd op de grond te slaan. Dit gebeurde terwijl de verdachte in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep ter zake van het eerder door haar samen met medeverdachten gepleegde geweld. Dit feit betreft een zeer ernstig feit. Dat de gevolgen voor het slachtoffer beperkt zijn gebleven, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan het handelen van de verdachte te danken is. Naast het leed en de schrik die verdachte het slachtoffer heeft bezorgd, zorgen ook dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Rapportages
Psychiater H. van der Lugtheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 december 2017. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheid met voornamelijk borderline trekken, onderwijsproblemen, mishandeling en verwaarlozing, ouder-kind relatieproblemen, een negatieve invloed door scheidingsproblemen van ouders, acculturatieproblemen en problemen verband houdend met justitiële maatregelen. Dat was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ook zo.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
De verdachte heeft door het huiselijk geweld, de mishandeling van zichzelf (als slachtoffer) en de chronische dreiging veel stress opgebouwd en negatieve connotaties waardoor zij onvoldoende basic trust heeft ontwikkeld, anderen wantrouwt, hun bedoelingen verkeerd en te negatief interpreteert, waardoor ze met hen de strijd aangaat, waarbij ze mede afrekent met de verinnerlijkte woede. Ze tracht het machtevenwicht te keren: niet langer slachtoffer maar agressor te zijn. Op grond hiervan adviseert rapporteur het ten laste gelegde, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen. De verdachte is door de jarenlange mishandelingen van moeder, haarzelf en haar zusje onvoldoende in staat haar woede op een andere manier te ledigen. Haar ontbreken inzicht en gedragsalternatieven.
Het recidiverisico wordt, zonder behandeling, ingeschat als hoog voor gewelddadig gedrag (mishandelen, vechten, slaan) en matig voor niet gewelddadig gedrag (bedreigen, schelden).
Beschermende omstandigheden zijn dat de verdachte redelijke cognitieve mogelijkheden heeft, HAVO-advies kreeg en enige motivatie lijkt te hebben school weer op te pakken. Verder dient in ogenschouw genomen te worden dat de verdachte niet weet wie ze wel en niet kan vertrouwen, onderhevig is aan wisselende gevoelens en op zoek naar iemand die haar volledig accepteert en steunt. Dient zo iemand zich, in haar ogen, aan dan is zij bereid te doen wat die ander zegt om te voorkomen in de steek te worden gelaten. Ouders kunnen onvoldoende veiligheid bieden, missen de opvoedingsvaardigheden en kunnen niet de steun bieden die de verdachte nodig heeft.
De verdachte dient vooral individueel behandeld te worden, waarbij de systeemproblemen kunnen worden meegenomen om een nieuw evenwicht te vinden. De verdachte is gebaat bij een klinische GGZ-behandeling gericht op het behandelen van getraumatiseerde meisjes met borderlineproblematiek. Na behandeling kan zij doorstromen naar een gezinshuis, waar deze ambulant kan worden voortgezet. Behandeling van betrokkene kan plaats vinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Psycholoog drs. M.J.G.M.Wetsteijn, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 15 augustus 2017. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dient te worden gesproken van een oppositioneel-opstandige stoornis. Het intelligentieprofiel niveau van betrokkene is zeer onevenwichtig, bij een verbaal beneden gemiddeld functioneren. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes c.q. gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dat (mede) daaruit verklaard kan worden.
De gewetensfunctie van de verdachte is nog niet verankerd in een vaste, interne sturing: het gedrag van de verdachte wordt aangestuurd en gekenmerkt door een geringe impulscontrole en een ontvankelijk zijn voor thrill, avontuur en opwinding. Ze wordt daarbij niet gehinderd' door respect voor gezag en autoriteit, waardoor haar gedragskeuzes voornamelijk bepaald worden door impulsiviteit, egocentrisme en zelfbepaling. Gezien de doorwerking van dit complex op haar gedrag kan gedacht worden aan een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid op een driepuntsschaal.
De verdachte is zeer zelfbeschermend en controlerend maar mist juist de controle over haar eigen handelen ten opzichte van de wereld om haar heen: thuis, op school en buitenshuis in het gezelschap van anderen. Ze mist nog de tools tot maatschappelijk verantwoord handelen.
Hoewel de verdachte heeft verklaard, verwijzend naar het ten laste gelegde, 'zoiets nooit meer te doen' wijst ze behandeling af. Aangenomen mag echter worden dat het recidiverisico hoog blijft als de voorgestelde behandeling achterwege blijft en zij niet gaat werken aan meer eigenheid, autonomie en zelfinzicht.
De verdachte is nog beïnvloedbaar en onuitgerijpt qua persoonlijkheid. Ze kan zich nog laten leiden door wat in haar peergroup als aantrekkelijk of spannend wordt gezien en dit leidt of kan leiden tot maatschappelijk marginaal/strafbaar gedrag.
Moeder heeft opvoedingsondersteuning nodig om de zware taak van opvoeding van haar zeven kinderen te kunnen oppakken.
Zolang de huidige situatie voortduurt is het perspectief van de verdachte somber te noemen.
Geadviseerd wordt om, bij een bewezenverklaring van de haar ten laste gelegde feiten, aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde het verplicht volgen van een behandeltraject bij een instelling als de Waag dat de identiteitsontwikkeling en -groei van betrokkene bevordert. Zelfs een 24-uurs behandeling is denkbaar als de verdachte zich onttrekt aan een ambulante behandelvorm.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is geen ontkennende verdachte maar ziet haar aandeel wel als logisch in haar reactie op het gedrag van slachtoffers. Volgens haar hebben de slachtoffers het gebeurde aan zichzelf te danken. Excuses hoeven zij dan ook niet te verwachten.
In overeenkomst met de uitkomsten van de Pro Justitia rapportage wordt de kans op herhaling -met name het gewelddadig gedrag - hoog geschat wanneer de verdachte geen GGZ behandeling krijgt. Ten aanzien van de risicofactoren is belangrijk te weten dat het gezin geen beschermende factor vormt. Gezien de uitkomsten van het psychiatrisch en psychologisch onderzoek is de Raad van mening dat bij de verdachte een klinische GGZ behandeling noodzakelijk is. De behandeling dient zich te richten op het aanleren van vaardigheden, normen en waarden om zich op een gepaste manier te handhaven in de samenleving. Gezien de recidivering en het huidig functioneren van de verdachte is gebleken dat behandeling binnen de 24 uurs voorziening van Horizon onvoldoende is. Ondanks dat er reeds sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling waarbinnen een behandeling binnen de GGZ kan worden vormgegeven, ziet de Raad meerwaarde in jeugdreclasseringstoezicht. Ondanks de nog jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat zij nog niet eerder is veroordeeld en er sprake is van een ernstig strafbaar feit, een hoge kans op recidive en mede ook gezien de recente ontwikkelingen waarbij zij zich eind januari 2018 meerdere dagen heeft onttrokken aan de behandeling van Horizon Jeugdzorg, rechtvaardigt dit de inzet van een jeugdreclasseringsmaatregel.
De Raad adviseert aan de verdachte op te leggen, een onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) en een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf onder de onder de gebruikelijke algemene voorwaarden, en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het meewerken aan een klinische behandeling binnen een door de reclassering te bepalen GGZ instelling.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. Daarom neemt de rechtbank de conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straffen
Onmiskenbaar heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan feiten waarvoor, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat zij voor vier feiten veroordeeld wordt, in beginsel het opleggen van een jeugddetentie passend zou zijn. Maar uit de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt, waarin ook de jonge leeftijd van de verdachte een belangrijke rol speelt, komt naar voren dat haar gedrag, schokkend, verwerpelijk en schadelijk als het is, gezien moet worden tegen het licht van de omstandigheden waarin zij is opgegroeid. Bij de behandeling ter terechtzitting is gekozen voor een gecombineerde behandeling waarbij binnen het civiele kader een machtiging gesloten plaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling is uitgesproken. De behandeling van de verdachte kan daardoor in een voor haar passende setting direct worden gestart. De rechtbank is van oordeel dat die behandeling in het civiele kader moet prevaleren en dat de verdachte niet gebaat is bij een langere jeugddetentie dan de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank is voorts, anders dan de Raad heeft geadviseerd, van oordeel dat een taakstraf, gezien de maatregelen die zijn of zullen worden genomen in het civiele kader, geen meerwaarde heeft.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, in weerwil van de strekking van de adviezen van de gedragswetenschappers en de Raad. De ernst van de gedragsproblematiek, het gevaar dat de verdachte oplevert voor haar omgeving en het wankele evenwicht waarin haar behandeling nu vorm gegeven wordt, vereist dat. De raadsvrouw van de verdachte heeft tegen een dergelijke maatregel gepleit en daarbij gewezen op jonge leeftijd van de verdachte, de civiele maatregelen die getroffen zijn of worden en de omstandigheid dat zij first offender is.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten is voldaan, aangezien de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de benodigde rapporten zijn opgemaakt. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden en ter terechtzitting naar voren is gekomen, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De psychiater en de psycholoog hebben in hun rapportages, op grond van de toen bij hen aanwezige informatie en bevindingen, geadviseerd niet een (al dan niet voorwaardelijke) PIJ-maatregel aan de verdachte op te leggen. Ter terechtzitting is echter naar voren gekomen dat, sinds de verdachte in een instelling van Horizon is geplaatst, haar gedragsproblemen niet zijn verminderd, maar mogelijk zelfs zijn toegenomen en dat er grote zorgen bestaan over hoe snel de verdachte in een conflict terecht kan komen of zelf een conflict kan uitlokken, waarbij zij enorm ver kan gaan en door een volwassene geremd moet worden om te stoppen. Voorts is ter terechtzitting naar voren gekomen dat de persoonlijkheids-problematiek bij de verdachte zodanig fors en complex is dat men zich bij de behandeling daarvan begeeft op de randen van wat binnen het behandeltraject in het civiele kader mogelijk is.
Gelet hierop kan de rechtbank zich niet vinden in de strafadviezen. De rechtbank is van oordeel dat voorkomen dient te worden dat wat er nu is gebeurd nog een keer zal gebeuren. Mede gezien het feit dat een andere straf in de situatie van de verdachte niet wenselijk is, acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte dan ook noodzakelijk. Deze voorwaardelijke PIJ-maatregel dient als vangnet zodat, in het geval de verdachte wederom strafrechtelijk in de fout zou gaan, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd wordt en de verdachte in dat geval vanuit het strafrechtelijk kader die behandeling krijgt die noodzakelijk is. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de maatregel in dat geval ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is.
De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel een zwaar en ingrijpend middel is. Maar naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte op een punt in haar leven dat haar heel duidelijk moet worden gemaakt dat ze met het plegen van eerdergenoemde strafbare feiten met een fors (be)dreigend karakter een grens over is gegaan. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet als voorwaarde aan de maatregel gesteld moet worden dat zij zich zal houden aan een behandelverplichting. Daarvoor is de problematiek van de verdachte te complex en is het risico op het schenden van die voorwaarde te hoog. Hoe de behandeling van de verdachte vorm krijgt, moet in het civiele kader uitgewerkt worden, maar duidelijk moet zijn dat als de verdachte zich schuldig maakt aan een strafbaar feit, de maatregel ten uitvoer gelegd kan en zal worden. Daarmee dient de voorwaardelijke PIJ-maatregel er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De enige bijzondere voorwaarde die de rechtbank aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal verbinden, is het contactverbod, zoals door de officier van justitie gevorderd. Uit de over de verdachte opgemaakte rapporten komt duidelijk naar voren dat haar gedrag in grote mate beïnvloed wordt door wat - zij ziet als wat - haar directe omgeving belangrijk vindt. De drie door de officier van justitie genoemde medeverdachten hebben, zo blijkt uit het procesdossier en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, bijgedragen aan het plaatsvinden van de openlijke geweldplegingen. Uit veiligheid voor de samenleving en ten behoeve van het welslagen van de behandeling van de verdachte, zal een contactverbod worden opgelegd.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot zware mishandeling en het meermalen plegen van openlijk geweld. Gelet op de ernst van de feiten, de rapportages van de psychiater, de psycholoog en de Raad, en hetgeen met betrekking tot de situatie en problematiek van de verdachte ter terechtzitting naar voren is gekomen waaruit naar voren komt dat het recidiverisico, zonder behandeling, ingeschat wordt als hoog voor gewelddadig gedrag, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank bepaalt daarbij dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd ingaat op de datum van de einduitspraak.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [naam benadeelde 1] , wonende te Berkel en Rodenrijs, ter zake van het onder parketnummer 10/661249-17 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10,52 aan materiële schade en een bedrag van € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- [naam benadeelde 2] , wonende te Rotterdam, ter zake van het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 17,34 aan materiële schade en een bedrag van € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- [naam benadeelde 3] , wonende te Sneek, ter zake van het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 325,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft meegedeeld dat de ouders van de verdachte die ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, tot een schadevergoeding kunnen worden veroordeeld. Zij heeft gevorderd dat:
- de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] wordt toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
en
  • de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tot een bedrag van € 402,34 wordt toegewezen, in welk bedrag niet zijn begrepen de door benadeelde partij gemaakte kapperskosten, en
  • de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in zijn geheel wordt toegewezen,
beide hoofdelijk met de medeverdachten, met wettelijke rente en met oplegging
van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiele schadevergoeding geen opmerkingen gemaakt. Zij heeft met betrekking tot de door de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] gevorderde immateriële schadevergoeding bepleit deze schade te matigen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder parketnummer 10/661249-17 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering met betrekking tot de materiele schade worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan deze benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder parketnummer 10/661249-17 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 400,-.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering met betrekking tot de materiele schade worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 400,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Benadeelde partij [naam benadeelde 3] :
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] door het onder parketnummer 10/741279-17 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 325,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit onder parketnummer 10/741279-17 onder 1, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend aan de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] , samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de genoemde benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de betreffende benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag
  • aan benadeelde partij [naam benadeelde 1] vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 augustus 2017;
  • aan de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] elk vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 mei 2017.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, elk tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De ouders van de verdachte moeten de benadeelde partijen:
  • [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 410,52;
  • [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 417,34 en
  • [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 325,-.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het tenlastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/661249-17 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/661249-17 subsidiair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 10/741279-17 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 26 dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in ;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum medeverdachte 1] 2002), [naam medeverdachte 2] (geboren [geboortedatum medeverdachte 2] 2001) en [naam medeverdachte 3] (geboren [geboortedatum medeverdachte 3] 2002);
beveelt dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de ouders van verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 410,52 (zegge: vierhonderdtien euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit € 10,52 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de ouders van verdachte hoofdelijk met haar mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 417,34 (zegge: vierhonderdzeventien euro en vierendertig cent), bestaande uit € 17,34 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de ouders van verdachte hoofdelijk met haar mededader(s), om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 325,- (zegge: driehonderdvijfentwintig euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de ouders van verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van elk van de benadeelde partijen begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M. van Kuilenburg en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/661249-17
zij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer 1] heeft getrokken, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de
grond is gevallen en/of
vervolgens, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met kracht
- met een bos sleutels en/of een stuk glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een
van haar handen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- terwijl zij het haar van die [naam slachtoffer 1] vast hield, met geschoeide voet tegen het hoofd,
althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt en/of
- het hoofd van die [naam slachtoffer 1] tegen de grond heeft geslagen, althans geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer 1] heeft getrokken, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de
grond is gevallen en/of
vervolgens, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met kracht
- met een bos sleutels en/of een stuk glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een
van haar handen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- terwijl zij het haar van die [naam slachtoffer 1] vast hield, met geschoeide voet tegen het hoofd,
althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] heeft geschopt en/of
- het hoofd van die [naam slachtoffer 1] tegen de grond heeft geslagen, althans geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer 1] te trekken, waardoor die [naam slachtoffer 1] op de grond
is gevallen en/of
vervolgens, terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, met kracht
- met een bos sleutels en/of een stuk glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een
van haar handen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] te slaan en/of
- terwijl zij het haar van die [naam slachtoffer 1] vast hield, met geschoeide voet tegen het hoofd,
althans het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] te schoppen en/of
- het hoofd van die [naam slachtoffer 1] tegen de grond te slaan, althans te duwen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 10/741279-17
1. Zaak [naam zaak 1]
zij op of omstreeks 30 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten op het Schouwburgplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- met een arm omklemmen van de nek van die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht slaan met een vuist tegen het gezicht en/of de maag,
althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] ,
- ( met geschoeide voet) trappen tegen de rechterschouder, althans tegen het lichaam, van die
[naam slachtoffer 2] en/of
- stoten met knieën tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] en/of
- met kracht trekken aan het haar van die [naam slachtoffer 2] en/of
- aan de haren meeslepen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- meermalen met kracht slaan met een vuist tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van
die [naam slachtoffer 3] en/of
- meermalen schoppen tegen de kuiten, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 3] en/of
- schoppen tegen de knieholte, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 3] , waardoor die [naam slachtoffer 3]
met haar hoofd tegen een hek aan viel;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Zaak [naam zaak 2]
zij op of omstreeks 31 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Mauritsstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht trekken aan de haren en/of extentions van die [naam slachtoffer 4] en/of
- aan de haren meeslepen van die [naam slachtoffer 4] en/of
- meermalen schoppen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 4] en/of
- meermalen slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 4] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Zaak [naam zaak 3]
zij op of omstreeks 31 mei 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten op de Rochussenstraat en/of metrostation Coolhaven, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het tot op heden onbekend gebleven slachtoffer, welk geweld bestond uit het
- met kracht vastpakken en/of duwen van het slachtoffer en/of
- met kracht trekken aan het haar van het slachtoffer en/of
- ( met geschoeide voet) trappen tegen de rechterbil, althans tegen het lichaam, van het
Slachtoffer.
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht