In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin eiser zijn vordering heeft ingetrokken. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, had een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.T. Poot. De procedure begon met een verzoek van eiser om een datum voor de behandeling van het kort geding, maar op 8 augustus 2018 heeft eiser laten weten het kort geding te willen intrekken. Gedaagde heeft hierop verzocht om een proceskostenveroordeling, wat de kantonrechter heeft beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vordering niet aan gedaagde kan worden toegerekend, waardoor eiser als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. Dit leidt tot de beslissing dat eiser in de proceskosten van gedaagde moet worden veroordeeld. Gedaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er proceskosten zijn gemaakt, ondanks het feit dat er geen zitting heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft het salaris van de gemachtigde van gedaagde vastgesteld op € 200,00, wat de helft is van het gebruikelijke liquidatietarief voor een eenvoudige procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.