In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2018, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap Servicebedrijf Pantein B.V. en [gedaagde], die in 2012 beviel van een dochter in het Maasziekenhuis Pantein. [gedaagde] was ten tijde van de bevalling niet verzekerd voor ziektekosten. Pantein vorderde betaling van de kosten van de bevalling, die in totaal € 3.577,86 bedroegen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering is gebaseerd op de stelling dat er een geneeskundige behandelovereenkomst is gesloten tussen Pantein en [gedaagde].
[gedaagde] betwist echter dat zij contractspartij is, en stelt dat haar moeder de overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] op het moment van de behandeling minderjarig was en dat haar ouders als wettelijke vertegenwoordigers optraden. De rechter concludeert dat Pantein er vanuit mocht gaan dat de ouders de overeenkomst namens [gedaagde] hebben gesloten, waardoor [gedaagde] zelf contractspartij is. De kantonrechter wijst de vordering van Pantein voor het grootste deel toe, met uitzondering van de kosten die betrekking hebben op de behandeling van de dochter van [gedaagde].
De rechter wijst de gevorderde rente van 11% af, omdat Pantein deze niet voldoende heeft onderbouwd. Wel wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, en wordt zij in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het méér of anders gevorderde wordt afgewezen.