In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] door de stichting ASVZ. ASVZ, een zorginstelling, had het verzoek ingediend op basis van artikel 7:669 lid 3 sub h BW, omdat [verweerster] niet in het bezit was van een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) na een veroordeling wegens mishandeling. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende processtukken en de feiten van de zaak, waaronder de intrekking van het verzoek door ASVZ op 23 januari 2018, voorafgaand aan de geplande mondelinge behandeling. De rechter heeft vastgesteld dat ASVZ verplicht was om een VOG te verlangen van werknemers die met cliënten in contact komen, en dat de organisatie correct heeft gehandeld door [verweerster] vrij te stellen van werkzaamheden na het verstrijken van haar VOG. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De beslissing houdt in dat er geen verdere uitspraak nodig is over het ontbindingsverzoek, aangezien dit is ingetrokken.