Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[Naam], te Rotterdam, verzoeker,
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
.Ter zitting heeft verzoeker de gestelde handelwijze van deze derden ook niet kunnen verklaren.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang. De burgemeester van Rotterdam had op 9 augustus 2018 besloten tot sluiting van een woning aan het Middellandplein voor een periode van zes maanden, omdat er op 17 mei 2018 in de woning een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen was aangetroffen. De verzoeker, die huurder van de woning is, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs die de handelshoeveelheid overschreed. De voorzieningenrechter nam in zijn beoordeling mee dat de woning zich in een gebied bevond dat bekend staat om drugsoverlast en dat de verzoeker bekend was bij de politie als dealer van verdovende middelen. Daarnaast waren er eerdere overlastklachten van omwonenden en was de verzoeker eerder strafrechtelijk veroordeeld voor vergelijkbare feiten.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de sluiting van de woning en dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om geen waarschuwing te geven, maar tot sluiting over te gaan. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.