ECLI:NL:RBROT:2018:681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
10/741428-17 / vorderingen TUL: 10/741172-17 en 10/661078-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en mishandeling

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, het dragen van een wapen en mishandeling. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een jeugdinstelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten op 30 september 2017 te Rotterdam, op de Lijnbaan, twee jongens had beroofd. Dit gebeurde onder bedreiging met een luchtdrukpistool, waarbij de slachtoffers met geweld werden bedreigd en beroofd van hun persoonlijke bezittingen, waaronder mobiele telefoons en identiteitskaarten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld, en legde een jeugddetentie op van vier maanden, gelijk aan het voorarrest, en een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, en dat een klinische behandeling noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die door de verdachte moesten worden betaald. De rechtbank weigerde de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, omdat de PIJ-maatregel als effectiever werd beschouwd voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/741428-17
Parketnummers vorderingen TUL: 10/741172-17, 10/661078-16
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt, Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 11 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest,
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

4.Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het medeplegen van de beroving van aangever [naam slachtoffer 1] en van het beroven van aangever [naam slachtoffer 2] . De verdachte had vooraf niet een plan om te beroven. Er is van te voren ook niet gecommuniceerd tussen de verdachte en de medeverdachten over het plegen van een beroving. Er was derhalve geen vooropgezet plan. Voorts is de verdachte alleen in de buurt van aangever [naam slachtoffer 1] geweest en niet bij aangever [naam slachtoffer 2] . Die aangever is door de medeverdachten beroofd en niet (ook) door de verdachte.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen van de beroving van aangever [naam slachtoffer 1] en van de aangever [naam slachtoffer 2] door de verdachte.
Uit de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] komt naar voren dat zij met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , voorafgaande aan de beroving van de aangevers met elkaar hebben besproken om samen ‘iets te gaan doen wat iets op zou leveren’, namelijk ‘geld of spullen’. De rechtbank maakt hieruit op dat zij die nacht samen een plan hebben gemaakt om een beroving/ vermogensdelict te plegen. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft hierover nog verklaard dat de verdachte toen zij hem vertelden dat ze ‘iets wilden doen, iets wilden hebben’, hij ‘ging mee bedenken’.
Toen de verdachte daarna op de Lijnbaan, waar zij de aangevers tegenkwamen, de beroving startte door aangever [naam slachtoffer 1] aan te spreken en vervolgens een wapen te trekken, zijn de medeverdachten naar hem toe gelopen en zijn zij daaraan mee gaan doen.
De medeverdachten hebben (volgens de verklaring van aangever [naam slachtoffer 1] nadat de verdachte hen daartoe maande) onder bedreiging van een (nep)vuurwapen de zakken van aangever [naam slachtoffer 2] doorzocht en diverse goederen van deze aangever weggenomen.
Nadat de verdachte beide aangevers had weggestuurd, zijn de verdachte en zijn medeverdachten samen weggelopen en hebben zij in een portiek samen de buit bekeken en verdeeld. Hierbij heeft de verdachte ook goederen van aangever [naam slachtoffer 2] gekregen. In de fouillering van de verdachte werden immers naast goederen van aangever [naam slachtoffer 1] ook een identiteitskaart en een bankpas op naam van aangever [naam slachtoffer 2] aangetroffen.
Nu de verdachte en de medeverdachten vooraf gesproken hebben over het samen plegen van een delict, de verdachte de medeverdachten heeft gemaand/aangespoord de aangever [naam slachtoffer 2] te beroven en zij vervolgens samen weg zijn gegaan en de buit hebben verdeeld, is er sprake van medeplegen door de verdachte van zowel de beroving van aangever [naam slachtoffer 1] als van aangever [naam slachtoffer 2] .
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 30 september 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, te weten de Lijnbaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee identiteitskaarten, twee ING-betaalpassen, een OV-chipkaart, een zorgverzekeringspas, EUR 3,50, shag en vloei, een speaker (Nude Super M), twee mobiele telefoons (een Nokia 1100 en een Samsung Galaxy S5 in een hoesje), een aansteker, een sleutel, een powerbank en een mes, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] of [naam slachtoffer 2] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- trekken aan de jas, althans het vastpakken, van die [naam slachtoffer 1] en
- met kracht met een luchtdrukvuurwapen tegen een schouder van die [naam slachtoffer 1] slaan en
- drukken van een luchtdrukvuurwapen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en vervolgens te
zeggen "je gaat dood vandaag" en vervolgens twee keer de trekker van genoemd wapen
overhalen en
- richten van een luchtdrukvuurwapen op die [naam slachtoffer 1] en
- tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen "je hebt 3 seconden om nu weg te gaan....1,2, “
en
- duwen tegen die [naam slachtoffer 1] en
- richten van een op een Walther P99 gelijkend speelgoedpistool op die [naam slachtoffer 2] en
- drukken van genoemd speelgoedpistool tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en
daarbij tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen "blijf staan, niet bewegen";
2.
hij op 30 september 2017 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de Lijnbaan, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie IV onder 42 van de Wet wapens en munitie, te weten een luchtdrukpistool, heeft gedragen;
3.
hij op 18 maart 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem met geschoeide voet een trap tegen het gezicht te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met twee medeverdachten op gewelddadige wijze in de nacht twee jongens op straat van (onder meer) hun mobiele telefoons, identiteitskaarten en pasjes beroofd. Daarbij zijn de jongens bedreigd met (nep)vuurwapens. De verdachte heeft de zakken en het tasje van één van de slachtoffers doorzocht. Ook heeft hij een (nep)wapen voorhanden gehad en tegen het hoofd van een van de jongens gezet, vervolgens de trekker overgehaald en deze jongen woordelijk met de dood bedreigd.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van de beroving de slachtoffers doodsangst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de toelichting bij de door de slachtoffers ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien hebben zij er geen blijk van gegeven op enig moment stil te hebben gestaan bij de impact die hun handelen op de slachtoffers zou hebben en ook heeft gehad. Door het van dichtbij richten van een (nep)vuurwapen op het hoofd en lichaam van de slachtoffers hebben de verdachte en de medeverdachten een enorme inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van die slachtoffers.
Feiten zoals de door de verdachte en zijn medeverdachten gepleegde, zijn ernstige feiten, die schade veroorzaken en niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de samenleving in het algemeen, gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen. Dit soort feiten dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
Daarnaast heeft de verdachte op straat een medescholier zonder aanleiding in het gezicht geschopt. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook een feit als dit brengt gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving. De rechtbank rekent ook dit de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Psychiater drs. B.J.G. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, heeft met supervisant drs. P.E. Brussaard, psychiater in opleiding, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 december 2017. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een normoverschrijdend-gedragsstoornis en andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis (perceptueel redeneren op zwakbegaafd niveau). Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ten tijde van het plegen van het laste gelegde aanwezig en beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte uit zich op summiere wijze over het hem ten laste gelegde waardoor de exacte toedracht niet erg duidelijk is geworden. Zijn extra moeite situaties goed te overzien, zijn egocentriciteit, zijn gebrekkig inlevingsvermogen en zijn gebrek aan remming vanuit de gebrekkige gewetensontwikkeling maken in algemene zin dat hij sneller dan een gemiddelde jongen van zijn leeftijd kan komen tot dergelijke feiten.
Hij heeft de ernst en de risico’s van zijn actie kunnen bevroeden en er zich van kunnen distantiëren. Geconcludeerd wordt dat uit het relaas van de verdachte geen duidelijke argumenten naar voren komen waardoor het feit aan hem in een verminderde mate toe te rekenen zou zijn.
Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. De verdachte heeft een moeizame relatie met zijn vader, wat hem chronisch in meer of mindere mate spanning geeft. Daarnaast was sprake van spanningen met zijn moeder omdat de verdachte zich niet hield aan afspraken met de ITB Harde Kern. Voorts zijn risicofactoren dat de verdachte eerder gewelddadig gedrag heeft laten zien, eerder niet-gewelddadig delinquent gedrag vertoonde, hij op jonge leeftijd een eerste uiting van gewelddadig gedrag heeft laten zien en dat sprake is geweest van een vroege verstoring van de verzorgingssituatie. Verder heeft hij omgang met delinquente leeftijdsgenoten. Ook schieten zijn copingvaardigheden tekort, heeft hij negatieve opvattingen, vertoont hij riskant, impulsief gedrag, heeft hij problemen met het hanteren van boosheid, is er een gebrek aan empathie en werkte hij maar matig mee aan eerdere interventies. Een intensief klinisch behandeltraject, waarbij moeder in de behandeling kan worden betrokken wordt als de enige resterende optie beschouwd. Bij deze behandeling kan ook psycho-educatie en een agressie-regulatie training plaatsvinden, welke beide tot dusver nog niet van de grond zijn gekomen.
Geadviseerd wordt tot oplegging van het ultimum remedium van de PIJ met een intensief klinisch behandeltraject. Oplegging in een voorwaardelijk kader wordt niet haalbaar geacht, daar de verdachte onvoldoende motivatie voor gedragsverandering en positieve inzet laat zien opdat een dergelijk traject een kans van slagen kan hebben. Zowel de verdachte als moeder hebben aangegeven dat hij beter functioneert als er meer toezicht is. Er wordt ingeschat dat een herhaling van ITB Harde Kern in combinatie met Elektronisch Toezicht vanuit de thuissituatie, te weinig structuur en toezicht bieden in de huidige vorm. Bovendien is met een dergelijk traject afgelopen zomer een recidive niet voorkomen. Gemeend wordt dat aan de criteria voor een (onvoorwaardelijke) PIJ wordt voldaan. De maatregel wordt daarbij in het belang geacht van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte.
psycholoog drs. M.H. Keppel, GZ- en Kinder- en Jeugdpsycholoog, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 december 2017. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis. Daarnaast is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vanuit de autismespectrumstoornis als ook in de vorm van een normoverschrijdend gedragsstoornis en performale zwakbegaafdheid. Er kan tevens gesproken worden van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het ten laste gelegde waren genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling aanwezig en deze beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Door zijn beperkingen vanuit de autismespectrumstoornis en de normoverschrijdende gedragsstoornis kan wat betreft het ten laste gelegde gesteld worden, dat de verdachte in staat wordt geacht om het ongeoorloofde van zijn handelen (zeker achteraf) te beseffen, maar in verminderde mate in staat was om andere gedragskeuzes te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien. Derhalve is het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Vanuit de autismespectrumstoornis is de verdachte minder in staat om sociale situaties te overzien. Daarnaast is hij minder goed in staat de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen in te zien waardoor hij minder geremd wordt in zijn gedrag. Hij is beïnvloedbaar en overziet de gevolgen van zijn handelen onvoldoende. Hij handelt voordat hij eerst goed nadenkt. Het is de vraag of deze problematiek, gezien hij bij herhaling dit soort feiten blijft plegen, nog steeds van invloed is op zijn delictgedrag. Wat meer voor de hand ligt, is dat hij deze gedragingen vooral vertoont vanuit de normoverschrijdende gedragsstoornis, waarbij hij impulsief gedrag vertoont, nauwelijks gezag accepteert, niet tot nauwelijks te corrigeren is en moeite heeft om zich aan sociale normen en regels te houden. De gewetensfuncties vertonen forse lacunes.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Er zijn spanningen in de relatie met zowel zijn vader als zijn moeder, die hem frustreren en hij gaat om met delinquente jongeren. Voorts vertoont hij impulsief en ongeoorloofd gedrag, heeft agressieregulatie-problemen, lacunaire gewetensfuncties, gebrek aan empathie en tekortschietende copingvaardigheden. Daarnaast is er nauwelijks motivatie voor hulpverlening. Gezien het gegeven dat de verdachte, ondanks de geboden intensieve ambulante hulpverlening, wederom met politie en justitie in aanraking is gekomen, wordt een intensieve klinische behandeling noodzakelijk geacht, vooral gericht op de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Eerdere ambulante behandelingen en ook gesloten civiele plaatsingen hebben niet tot gedragsverandering geleid. Aangezien de verdachte optrekt met delinquente vrienden, de hulpverlening geen effect heeft gesorteerd en er nauwelijks mogelijkheden meer zijn in een ambulant kader, wordt een ambulante behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ onvoldoende geacht. Een klinische behandeling is noodzakelijk om te voorkomen dat verdachte verder af zal glijden. Zo kan hem op termijn meer perspectief worden geboden.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, is een klinische behandeling dan ook aangewezen in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ. Behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ biedt op de lange termijn meer mogelijkheden voor een gunstige ontwikkeling van en perspectief voor verdachte en vermindering van de kans op recidive, dan behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ, die overigens mogelijk van te korte duur is om verandering te kunnen bewerkstelligen.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna te noemen RvdK) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 januari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De RvdK maakt zich ernstige zorgen over de ontwikkeling, gewetensontwikkeling, het sociaal-emotioneel functioneren, de gedragsproblematiek en hoge kans op herhaling (van delictpleging), van de verdachte. De RvdK staat achter het advies zoals uitgebracht door het NIFP en adviseert een onvoorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Een langdurige behandeling in de vorm van een PIJ is geïndiceerd vanwege de uitgebreide ernstige problematiek ten aanzien van de verschillende leefgebieden, de recidivekansen, en het eerder mislukken van zowel ambulante als residentiële hulpverlening en begeleiding. De PIJ is tevens van belang omdat de RvdK de kans op herhaling hoog acht en gebleken is dat de verdachte gerecidiveerd heeft.
De RvdK acht de in het rapport genoemde doelen van belang voor de waarborging van de ontwikkeling van de verdachte. Om de doelen te bereiken acht de RvdK een strak gekaderd programma binnen een gestructureerde setting, waarin de verdachte intensieve behandeling ontvangt, van belang. Hierbij is het belangrijk dat moeder (die positief steunend en sturend) nauw betrokken wordt. Binnen een PIJ zal voor de verdachte de mogelijkheid tot herhaling de komende jaren afwezig zijn. Er zal sprake zijn van educatie, intensieve behandeling en begeleiding en een strikt leefkader. Schoolgang, behandeling en duidelijkheid en structuur zijn noodzakelijk gebleken voor hem. Psycho-educatie en een agressieregulatie training kunnen hier ook plaatsvinden. Deze zijn vooralsnog niet van de grond gekomen.
De RvdK acht het wenselijk dat indien dit binnen de mogelijkheden valt, de verdachte binnen een PIJ geplaatst zal worden op een groep voor wat kwetsbare jongens, zodat zoveel als mogelijk voorkomen wordt dat hij zich gaat spiegelen aan dominantere en cognitief begaafdere groepsgenoten.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt niet geadviseerd, omdat de verdachte langdurende behandeling nodig heeft in een gesloten kader. De RvdK is van mening dat een PIJ onontkoombaar is. Behandeling vanuit de thuissituatie ziet de RvdK niet als mogelijkheid gezien de ernst van het delict en het hoge recidivegevaar. Daarnaast is de verwachting dat de verdachte zijn medewerking onvoldoende zal verlenen. De verwachting van de RvdK is dat indien er nu bij de verdachte geen keerpunt zal plaatsvinden, de kans dat hij zich ten positieve ontwikkelt, alsmaar kleiner wordt. Inzicht in het eigen gedrag en in zichzelf als persoon, acht de RvdK van groot belang. Een strikt gekaderd en stimulerende opvoedomgeving met duidelijke regels beschouwt de RvdK hierin onmisbaar.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid komen de psychiater en psycholoog in hun rapportages tot verschillende conclusies.
Nu de psycholoog op basis van haar bevindingen tot de conclusie komt dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en uit de rapportages van zowel de psychiater als de psycholoog naar voren komt dat er bij de verdachte sprake is van forse problematiek die behandeling en klinische opname noodzakelijk maken, zal de rechtbank de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid volgen. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straffen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat uit de rapportages is gebleken dat er grote zorgen zijn omtrent de ontwikkeling van de verdachte en dat het opleggen van een PIJ noodzakelijk en onontkoombaar wordt geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lange(re) jeugddetentie in de situatie van de verdachte geen meerwaarde heeft en dat de behandeling van de verdachte dient te prevaleren. Om die reden zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest.
Ten aanzien van het door de verdachte onder 2 gepleegde strafbare feit, een overtreding, zal de rechtbank aan de verdachte, op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel opleggen.
PIJ
De rechtbank stelt vast dat het onder 1 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voldoende de gelegenheid heeft gehad om de hulpverlening in een ambulant kader, te weten als bijzondere voorwaarden bij eerder gewezen vonnissen, met beide handen aan te grijpen. Dit heeft de verdachte niet gedaan. Ongeveer een maand na de laatste veroordeling van de verdachte door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank pleegde de verdachte samen met anderen onderhavig feit. Nu het zwaarste ambulante kader, te weten ITB Harde Kern, al sinds de zomer was ingezet, volgt de rechtbank de adviezen van de RvdK en de gedragsdeskundigen inhoudende dat het ambulante kader kennelijk onvoldoende resultaat oplevert. Dat de verdachte de laatste weken in de justitiële jeugdinrichting positiever gedrag heeft getoond en inzet heeft laten zien, doet niet af aan het voorgaande. Het is in het belang van de verdachte, nu hij inmiddels 17 jaar is, zich niet langer kan onttrekken aan behandeling teneinde een gedragsverandering en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling naar volwassenheid te waarborgen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
[naam benadeelde 1], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel,
en
[naam benadeelde 2], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 254,39 aan materiële schade en een bedrag van € 2500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gemachtigde van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft ter zitting aangegeven dat de posten kettingslot en powerbank (materiele schade) niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard dan wel afgewezen dienen te worden omdat uit het dossier is gebleken dat de benadeelde zijn fiets heeft kunnen gebruiken en de powerbank aan hem is teruggegeven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde [naam benadeelde 1] integraal kan worden toegewezen en dat de vordering van de benadeelde [naam benadeelde 2] kan worden toegewezen minus de posten kettingslot en powerbank, beide hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2014:4079) aangevoerd dat immateriële schade ter zake van psychisch letsel slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden toegekend en dat deze gevallen limitatief zijn opgesomd in de wet (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). De vorderingen van aangever [naam slachtoffer 1] en van [naam slachtoffer 2] zijn identiek.
Uit beide voegingsformulieren blijkt dat de benadeelde partijen zijn aangeslagen door het handelen van de verdachte en dat zij deze gevoelens graag op verdachte willen verhalen. Maar de wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen - op daders - van deze gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als sprake is van dusdanig psychisch letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het psychisch letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst en schrik vallen daar niet onder. Eventuele ernstigere psychische schade die mogelijk wel voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen is op basis van de door de benadeelde partijen aangevoerde gegevens onvoldoende onderbouwd.
Voorts voert de verdediging aan dat de uitspraken die door de gemachtigde van de benadeelde partijen zijn bijgevoegd zien op zaken waarin meer of ander geweld is gebruikt dan in de onderhavige zaak.
De raadsman bepleit gezien het voorgaande om aan de benadeelde partijen elk een bedrag van 300 euro toe te wijzen als vergoeding van immateriële schade en de benadeelde partijen ten aanzien van het resterende bedrag niet ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair verzoekt hij de toe te wijzen immateriële schadevergoeding te matigen.
Met betrekking tot de door benadeelde partij [naam benadeelde 2] gevorderde materiële schade voert de raadsman aan dat onbekend is of de weggenomen Nokia telefoon is geretourneerd, dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd, dat onbekend is wat er is gepind en of dit voor het beltegoed was, en dat de gevorderde schade met betrekking tot de Nokia, het beltegoed en de reiskosten schade betreft die te ver verwijderd is van het gepleegde feit waardoor geen sprake is van rechtstreekse schade.
Met betrekking tot de reiskosten merkt de raadsman nog op dat het onbegrijpelijk is waarom deze kosten (die betrekking hebben op het kopen van uurkaarten om 22 dagen naar school te kunnen) zijn gevorderd. Hij bepleit dan ook de afwijzing van dit deel van de vordering.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank overweegt dat in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (i.c. het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit) van het slachtoffer vormt dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6: 106 sub b van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1500,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan de verdachte als diens medeverdachten kunnen worden toegerekend.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 2]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiele schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen minus de posten kettingslot en powerbank. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat het beltegoed behoort bij de gestolen mobiele telefoon en dat het aannemelijk is dat de benadeelde de reiskosten heeft gemaakt doordat hij niet meer het sms-bericht met de activatiecode op zijn gestolen mobiele telefoon kon ontvangen. De verweren hieromtrent worden verworpen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank overweegt dat in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (i.c. het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit) van het slachtoffer vormt dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6: 106 sub b van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1500,- , zodat de vordering voor zoverre zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 1500,-
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1708,-.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd

Bij vonnis onder parketnummer 10/741172-17 van 24 augustus 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken veroordeeld - voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 8 september 2017.
Bij vonnis van 27 januari 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; mishandeling en diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 11 februari 2017.
Beoordeling
De hierboven onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat nu aan de verdachte een PIJ wordt opgelegd, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen geen meerwaarde heeft.
De rechtbank acht het bovendien van belang dat de maatregel zo spoedig mogelijk van start kan gaan en zo ongestoord mogelijk uitgevoerd kan worden. De rechtbank zal daarom de beide vorderingen afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 4 (vier) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 1500,- (zegge: duizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1500.-(hoofdsom,
zegge: duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1500,- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 1708,- (zegge: duizendzevenhonderdacht euro), bestaande uit € 208,- aan materiële schade en
€ 1500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te
betalen € 1708,- (zegge: duizendzevenhonderdacht euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1708,- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij voormelde vonnissen van 24 augustus 2017 in de zaak met parketnummer 10/741172-17 en van 27 januari 2017 in de zaak met parketnummer 10/661078-16, beide van de meervoudige kamer van deze rechtbank, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. van der Stroom, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 september 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op de openbare weg, te weten de Lijnbaan,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee identiteitskaarten, twee ING-betaalpassen, een OV-chipkaart, een zorgverzekeringspas, EUR 3,50, shag en vloei, een speaker (Nude Super M), twee mobiele telefoons (een Nokia 1100 en een Samsung Galaxy S5 in een hoesje), een aansteker, een sleutel, een powerbank en/of een mes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met zijn drieën op die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] aflopen en/of
- trekken aan de jas, althans het vastpakken, van die [naam slachtoffer 1] en/of
- met kracht met een luchtdrukvuurwapen tegen een schouder van die [naam slachtoffer 1] slaan en/of
- drukken van een luchtdrukvuurwapen tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of vervolgens te zeggen "je gaat dood Vandaag" en/of vervolgens twee keer de trekker van genoemd wapen overhalen en/of
- richten van een luchtdrukvuurwapen op die [naam slachtoffer 1] en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen "je hebt 3 seconden om nu weg te gaan....1,2,..."
- duwen tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] en/of
- beetpakken van die [naam slachtoffer 2] en/of
- richten van een op een Walther P99 gelijkend speelgoedpistool op die [naam slachtoffer 2] en/of
- drukken van genoemd speelgoedpistool tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en/of daarbij tegen die [naam slachtoffer 2] te zeggen "blijf staan, niet bewegen";
art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 september 2017 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de Lijnbaan, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie IV onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten een luchtdrukpistool, heeft gedragen;
art 27 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem meermalen althans eenmaal met geschoeide voet een trap/schop tegen het gezicht, althans het hoofd te geven;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht