ECLI:NL:RBROT:2018:675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
5009446 CV EXPL 16-17522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid netbeheerder voor schade door overspanning en de toepassing van exoneratiebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een kleine ondernemer, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap Stedin Netbeheer B.V. De zaak betreft schade die de ondernemer heeft geleden als gevolg van overspanning, veroorzaakt door een fout van een door Stedin ingeschakelde monteur. De ondernemer vorderde schadevergoeding, terwijl Stedin zich beriep op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden, dat de aansprakelijkheid voor schade beperkt tot € 3.500,-. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 21 april 2017 reeds geoordeeld dat Stedin in beginsel aansprakelijk is voor de schade, maar dat het exoneratiebeding mogelijk onredelijk bezwarend zou zijn.

De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld of het exoneratiebeding onredelijk bezwarend is, en heeft vastgesteld dat dit niet het geval is. De rechter heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden waaronder de algemene voorwaarden tot stand zijn gekomen en de belangen van de partijen. De rechter heeft geoordeeld dat het exoneratiebeding niet onredelijk bezwarend is, maar dat toepassing ervan in deze specifieke situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit komt voort uit het feit dat de schade is ontstaan door een fout van de monteur en dat Stedin mogelijk verzekerd is voor deze schade.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter Stedin veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 15.474,54 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Stedin veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de toepassing van exoneratiebedingen en de redelijkheid en billijkheid in het geval van schade door toedoen van een netbeheerder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5009446 CV EXPL 16-17522
uitspraak: 9 februari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. J. de Graaff,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Trimbos-Hartman.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Stedin”.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
 het tussenvonnis van 21 april 2017.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 21 april 2017 is de vrijwaringszaak verwezen voor conclusies van repliek en dupliek. Deze conclusiewisseling heeft inmiddels plaatsgevonden, zodat thans in zowel de onderhavige zaak als de vrijwaringszaak (afzonderlijk) vonnis wordt gewezen.
2.2.
In voormeld tussenvonnis is het verweer van Stedin, dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, verworpen, zodat zij in beginsel aansprakelijk is voor de (volledige) schade van [eiser] als gevolg van deze tekortkoming.
2.3.
Stedin heeft zich beroepen op het in artikel 17.4 van haar algemene voorwaarden opgenomen exoneratiebeding, waarin de plicht tot schadevergoeding wordt beperkt tot betaling van een bedrag van € 3.500,-. Zoals in het tussenvonnis reeds is beslist, zal eerst worden beoordeeld of dit exoneratiebeding onredelijk bezwarend is, zoals [eiser] heeft aangevoerd.
Is het exoneratiebeding onredelijk bezwarend?
2.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:237 BW, aanhef en onder f, wordt een exoneratiebeding jegens een consument vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Op grond van artikel 26a lid 5 Elektriciteitswet 1998 geldt dit ook jegens kleinverbruikers die geen consument zijn, zoals [eiser]. De netbeheerder, Stedin in dit geval, heeft de mogelijkheid het wettelijk vermoeden dat het exoneratiebeding in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is, te weerleggen.
2.5.
Bij de beoordeling of een exoneratiebeding onredelijk bezwarend is, is beslissend of het beding, rekening houdend met onder meer de specifieke aard en inhoud van de overeenkomsten waarvoor de algemene voorwaarden zijn bestemd, en de eigenschappen en belangen van de personen met wie deze overeenkomsten plegen te worden gesloten, doorgaans tot onredelijke resultaten zal leiden (zie HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2372). Bij deze beoordeling komen alleen omstandigheden in aanmerking die te beoordelen zijn naar en op het moment dat de algemene voorwaarden in de overeenkomst worden opgenomen.
2.6.
Stedin heeft een aantal omstandigheden aangevoerd die volgens haar maken dat het exoneratiebeding niet onredelijk bezwarend is. Deze omstandigheden zullen hierna worden besproken.
2.7.
Stedin heeft in de eerste plaats – onbetwist – gesteld dat de algemene voorwaarden tot stand zijn gekomen in overleg tussen Netbeheer Nederland en de Consumentenbond. De Consumentenbond kan als representatieve organisatie van consumenten, en voor wat betreft aansluit- en transportovereenkomsten met netbeheerders ook kleinverbruikers zoals [eiser], worden aangemerkt. Dat de algemene voorwaarden, waaronder het exoneratiebeding waar Stedin nu een beroep op doet, tot stand zijn gekomen in overleg met de Consumentenbond, vormt dan ook een aanwijzing dat dit beding niet onredelijk bezwarend is. Dit geldt temeer aangezien niet is betwist dat alle regionale netbeheerders in Nederland dezelfde set algemene voorwaarden, inclusief het exoneratiebeding, gebruiken en dat netbeheerders daarin ook geen onderscheid mogen maken tussen afnemers.
2.8.
Stedin heeft voorts gesteld dat het soort schade waar in dit geval sprake van is, voor haar onverzekerbaar is en dat de (mogelijke) omvang van de schade van aangeslotenen niet in verhouding staat tot het door de netbeheerder in rekening gebrachte (wettelijk vastgestelde en gereguleerde) tarief. Het in artikel 17.4 opgenomen exoneratiebeding beperkt de aansprakelijkheid van Stedin tot een bedrag van € 2.500.000,- per gebeurtenis voor alle contractanten samen en tot een bedrag van € 3.500,- per contractant. Uit deze formulering kan worden afgeleid dat dit exoneratiebeding met name is geschreven voor situaties dat sprake is van grootschalige gebreken in de levering van stroom, waardoor grote aantallen afnemers schade lijden. Het feit dat Stedin gehouden is iedereen in haar regio aan te sluiten op het energienet en hiervoor niet meer in rekening mag brengen dan het gereguleerde tarief verhoudt zich niet met een volledige aansprakelijkheid voor de volledige schade van al haar contractanten, met name in het hiervoor genoemde geval van grootschalige tekortkomingen in de levering van stroom.
2.9.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wordt het exoneratiebeding in artikel 17.4 van de algemene voorwaarden van Stedin niet onredelijk bezwarend geacht. De gevorderde verklaring voor recht op dit punt alsmede de gevorderde vernietiging van het exoneratiebeding worden derhalve afgewezen.
Beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid
2.10.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of het exoneratiebeding in deze zaak toch buiten beschouwing moet blijven omdat toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waarop [eiser] zich heeft beroepen. In het bijzonder moet daarbij in aanmerking worden genomen hoe laakbaar het verzuim dat tot aansprakelijkheid zou moeten leiden, is geweest, wat de gevolgen van dit verzuim zijn en in hoeverre de daardoor ontstane schade eventueel door verzekering is gedekt (zie HR 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913).
2.11.
Vast staat dat de schade aan de apparatuur van [eiser] is ontstaan als gevolg van overspanning. Uit de door [eiser] overgelegde verklaringen, in combinatie met de erkenning van aansprakelijkheid door Stedin, wordt afgeleid dat de schade aan de apparatuur van [eiser] eerst is ontstaan tijdens, dan wel na het vervangen van de meter door een door Stedin ingeschakelde monteur en dat de overspanning aldus is te wijten aan een fout van de monteur bij de vervanging van de meter. Stedin heeft haar betwisting op dit punt, in het bijzonder haar verweer dat reeds voor de komst van de eerste monteur sprake was van een losse nuldraad en/of van schade als gevolg van overspanning, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Voorts staat vast dat [eiser] als gevolg van deze fout aanzienlijke schade heeft geleden, die niet is gedekt door een verzekering. Stedin daarentegen heeft in haar conclusie van dupliek opgenomen dat zij verzekerd is voor fouten van monteurs, in tegenstelling tot hetgeen zij bij antwoord had gesteld. Onder deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stedin, die schade als gevolg van een fout van haar monteur mogelijk vergoed kan krijgen van haar verzekeraar, zich jegens [eiser] beroept op haar exoneratiebeding. Dit leidt ertoe dat Stedin in beginsel gehouden is de schade van [eiser] volledig te vergoeden, behoudens voor zover haar beroep op eigen schuld van [eiser] slaagt. Aangezien Stedin gelet op het voorgaande geen beroep op haar exoneratiebeding toekomt voor zover dit beding tussen partijen overeen is gekomen, bestaat geen reden meer voor bewijslevering omtrent het meegestuurd zijn van de algemene voorwaarden. Bij de gevorderde verklaring voor recht dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, dan wel dat deze zijn vernietigd heeft [eiser] onder de gegeven omstandigheden geen belang meer, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Eigen schuld [eiser]?
2.12.
Op grond van artikel 6:101 BW wordt een schadevergoedingsverplichting verminderd, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. De partij die zich op eigen schuld beroept, in dit geval Stedin, draagt de stelplicht en – zo nodig – de bewijslast van hetgeen hij ter onderbouwing van zijn beroep op eigen schuld heeft aangevoerd.
2.13.
Stedin heeft in de eerste plaats aangevoerd dat [eiser] heeft nagelaten om overspanningsbeveiligers te plaatsen en om de stekkers eruit te trekken na het ruiken van brandlucht. Niet valt uit te sluiten dat deugdelijke overspanningsbeveiligers de schade aan de apparatuur van [eiser] inderdaad hadden kunnen voorkomen, dan wel beperken. De vraag die in het kader van het eigen-schuldverweer moet worden beantwoord is echter of van [eiser] in redelijkheid had kunnen worden gevergd dat hij dergelijke, voor professionele apparatuur geschikte overspanningsbeveiligers had geplaatst. Stedin stelt dit blijkbaar niet als voorwaarde in haar aansluit- en transportovereenkomst en wijst haar klanten hier ook niet op. Indien en voor zover Stedin heeft bedoeld te stellen dat iedere weldenkende ondernemer dergelijke overspanningsbeveiligers plaatst, dan heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Wat betreft het uit het stopcontact halen van de stekkers na het ruiken van een brandlucht geldt dat niet is gebleken dat ten tijde van deze brandlucht al sprake was van overspanning. Immers, zoals hiervoor reeds overwogen, is niet eerder gebleken van overspanning nadat de nieuwe meter al was geplaatst. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat de onderhavige schade zich niet had voorgedaan of minder was geweest als [eiser] voor het plaatsen van de nieuwe meter, toen hij brandlucht rook, de stekkers van de apparatuur uit de stopcontacten had gehaald. Aangezien het causale verband niet kan worden vastgesteld, wordt het beroep op (eigen) schuld op dit punt verworpen.
2.14.
Voorts heeft Stedin gesteld dat [eiser] zich had kunnen verzekeren tegen schade aan zijn apparatuur. Ook hiervoor geldt dat het niet de vraag is of het mogelijk was voor [eiser] om zich te verzekeren tegen de schade zoals deze zich heeft voorgedaan, maar of van hem verwacht mocht worden dat hij een dergelijke verzekering had afgesloten. [eiser] heeft een zogeheten “Perfect Zakenverzekering” afgesloten bij Nationale Nederlanden, onder welke verzekering blijkbaar geen dekking bestaat voor schade als gevolg van overspanning. Zonder nadere onderbouwing, die Stedin niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat op [eiser] een plicht rustte om een verzekering af te sluiten, specifiek voor schade als gevolg van overspanning (door toedoen van een fout van een monteur) dan wel dat een dergelijke verzekering zo gebruikelijk is voor ondernemers zoals [eiser], dat Stedin ervan uit mocht gaan dat ook [eiser] een dergelijke verzekering zou hebben. Blijkbaar is het ook niet zodanig gebruikelijk voor ondernemers om zich hiervoor te verzekeren, dat dit onder de standaardpolis van een bedrijfsschadeverzekering valt, getuige de verzekeringsvoorwaarden van de door [eiser] afgesloten zakenverzekering bij Nationale Nederlanden en de door hem overgelegde verzekeringsvoorwaarden van een bedrijfsschadeverzekering van Klaverblad. Het eigen-schuldverweer van Stedin wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Hoogte van de schade
2.15.
[eiser] heeft gesteld dat zijn schade in totaal € 22.342,04 bedraagt en heeft dit gebaseerd op het rapport van het door hem ingeschakelde bureau VBIT. Stedin heeft de hoogte van de schade betwist, voor zover dit het door Interlloyd geraamde bedrag overstijgt.
2.16.
Zowel VBIT als Interlloyd ramen de schade aan de apparatuur van [eiser] op
€ 17.479,-. Daarnaast zijn VBIT en Interlloyd het eens over de schade aan verloren inhoud van de vitrines, te weten € 100,-. VBIT houdt voorts rekening met door [eiser] bij een derde ingekocht brood voor een bedrag van € 2.038,-. [eiser] heeft deze door Stedin betwiste schadepost niet nader onderbouwd. Bovendien geldt dat hij dit brood volgens eigen zeggen heeft ingekocht tegen kostprijs en dat hij ook besparingen heeft gehad doordat hij niet zelf brood hoefde te bakken. Deze schadepost wordt dan ook afgewezen. Ook de zogenoemde reconstructiekosten zijn door [eiser] niet nader onderbouwd, zodat deze als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De expertisekosten van € 475,- zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en zullen worden toegewezen. In totaal komt derhalve voor vergoeding in aanmerking een bedrag van € 18.054,-, verminderd met de € 3.500,- die Stedin al heeft voldaan, zodat een bedrag van € 14.554,- aan schadevergoeding zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 april 2016.
2.17.
[eiser] heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden die voor vergoeding in aanmerking komen. De niet betwiste buitengerechtelijke kosten zullen dan ook, conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, worden toegewezen tot een bedrag van € 920,54, gelet op de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
2.18.
Stedin wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Stedin om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 15.474,54, vermeerderd met de wettelijke rente over € 14.554,- vanaf 1 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Stedin in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 548,75 aan verschotten en € 750,- (2,5 punten x € 300,-) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424