ECLI:NL:RBROT:2018:661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
C/10/542361 / KG ZA 18-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over huurrecht en nalatenschap met betrekking tot bewindvoering en vereffening

In deze zaak, die op 9 januari 2018 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser], een erfgenaam van de overleden erflaatster [persoon 1], vorderingen heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap EMD en de gedaagde partij [gedaagde] B.V. De zaak draait om een huurgeschil en de vraag of [eiser] gerechtigd is om de vordering in te stellen, gezien de rol van de vereffenaar en de bewindvoerder in de nalatenschap. De erflaatster heeft bij testament een bewind ingesteld over de nalatenschap, waarbij de oudere broer van [eiser] als bewindvoerder is aangesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet zelf de vordering kan instellen, omdat het huurrecht onderdeel uitmaakt van de nalatenschap en de vereffenaar de erfgenamen vertegenwoordigt. De vordering van [eiser] om de ontruiming van de huurwoning te verbieden is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de andere partijen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke rolverdeling tussen erfgenamen, vereffenaars en bewindvoerders in dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/542361 / KG ZA 18-14
Vonnis in kort geding van 9 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaten mr. P.J. Velthuizen en mr. L.C.M. Vos te Rotterdam,
en met als voegende partij aan de zijde van gedaagde
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MR. [gedaagde] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. L.E. Leunissen te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna [eiser] , EMD en [gedaagde] B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot voeging aan de zijde van EMD, genomen door [gedaagde] B.V.
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling op 8 januari 2018
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van EMD
  • de pleitnota van [gedaagde] B.V.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is één der erfgenamen in de nalatenschap van zijn op 22 oktober 2013 overleden moeder, genaamd [persoon 1] (erflaatster). In totaal zijn er vier erfgenamen. Alle erfgenamen zijn kinderen van erflaatster. Vereffenaar van de nalatenschap is mr. [gedaagde] (hierna: [gedaagde] in persoon q.q.).
2.2.
Erflaatster heeft bij testament van 18 oktober 2013 beschikt over haar nalatenschap. In het testament is onder meer bepaald dat een oudere broer van [eiser] bewindvoerder zal zijn over hetgeen [eiser] zal verkrijgen uit de nalatenschap. In dit verband staat in het testament onder meer:
“Erflaatster heeft een bewind ingesteld over al hetgeen haar hiervoor sub 3.3 genoemde zoon, de heer [eiser] , uit haar nalatenschap zal verkrijgen. […]
1. Het bewind vangt aan op de dag van mijn overlijden en eindigt op de dag dat de onder bewind gestelde zal komen te overlijden.
[…]
7. De bewindvoerder vertegenwoordigt de gerechtigde in gedingen ter zake van onder het bewind staande goederen […]”
2.3.
EMD verhuurde krachtens overeenkomst, gesloten op 13 april 2005, aan erflaatster een winkel- /opslagruimte, gelegen aan de [adres] .
2.4.
De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 7 december 2017 een vonnis gewezen. In het vonnis staat onder meer dat partijen in die procedure zijn:
- eiser: EMD
- gedaagde: mr. [gedaagde] B.V.
Ook staat in het vonnis:

3. De beoordeling
3.1
Partijen zijn ter zitting tot een regeling gekomen. Er zal overeenkomstig die tussen partijen gesloten regeling worden beslist.
3.2
Ter zitting is namens [gedaagde] B.V. de heer [gedaagde] verschenen. De regeling is door [gedaagde] aangegaan in zijn hoedanigheid van executeur testamentair van de nalatenschap van [persoon 1] .
3.3
Partijen zijn het volgende overeengekomen. De huurovereenkomst wordt ontbonden. [gedaagde] B.V. wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen. Partijen hebben elkaar finale kwijting verleend. Partijen zullen de eigen kosten dragen; zowel de kosten die zijn gemaakt tot op heden als de kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, in het bijzonder de kosten die gemaakt
moet worden bij een eventuele gedwongen ontruiming.

4.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en veroordeelt [gedaagde] B.V. om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pand gelegen aan de [adres] met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] B.V. bevinden te ontruimen en te verlaten en om het pand door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van EMD te stellen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen de eigen kosten dragen.”
2.5.
De deurwaarder heeft bij brief van 22 december 2017, gericht aan “
zij die verblijven aan de [adres]” medegedeeld dat het vonnis aan mr. [gedaagde] B.V. zal worden betekend en dat daarbij de gedwongen ontruiming tegen 10 januari 2018 zal worden aangezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
EMD te verbieden tot beëindiging van de huur en ontruiming over te gaan of te doen gaan van de bedrijfsruimte aan de [adres] totdat op het door [eiser] tegen het door de rechtbank Rotterdam tussen EMD en [gedaagde] B.V. gewezen vonnis van 7 december 2017 ingestelde derdenverzet is beslist op de provisionele vordering tot schorsing van de executoriale kracht daarvan jegens [eiser] ,
alsmede EMD te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
3.2.
[gedaagde] B.V. mocht geen schikking met betrekking tot de huurovereenkomst treffen bij de kantonrechter. [gedaagde] B.V. was partij in de procedure bij de kantonrechter, maar [gedaagde] in persoon q.q. is de vereffenaar.
De huur van het pand is na het overlijden van erflaatster eerst voortgezet door de gezamenlijke erfgenamen. Op enig moment is het huurrecht aan [eiser] toebedeeld en is [eiser] de nieuwe huurder geworden. EMD heeft [eiser] geaccepteerd als nieuwe huurder. Onjuist is de stelling van EMD in de procedure bij de kantonrechter dat er een huurachterstand zou zijn. [eiser] betwist ook dat de redenen waarom EMD [eiser] niet (meer) als nieuwe huurder wenst te accepteren, juist zijn.
3.3.
EMD en [gedaagde] B.V. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. De voorzieningenrechter heeft, de andere partijen gehoord hebbend ter zitting, de voeging van [gedaagde] B.V. aan de zijde van EMD toegestaan. Het belang van [gedaagde] B.V. is gegeven, nu zij partij is bij het vonnis waarvan [eiser] de schorsing vordert.
Nu de voeging is toegestaan kan in het midden blijven wat de consequentie zou zijn geweest dat [gedaagde] B.V. niet mede gedaagd was, terwijl dat op grond van artikel 438 Rv. lid 5 Rv. wel had gemoeten.
4.2.
Het vonnis van de kantonrechter is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat zijn derdenverzet mogelijk nog diezelfde dag zou worden ingediend. Derdenverzet is echter een buitengewoon rechtsmiddel, zodat het aantekenen van derdenverzet geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat [eiser] belang heeft bij zijn onderhavige vordering om de voorgenomen ontruiming op 10 januari 2018 te verbieden.
4.3.
Het spoedeisend belang volgt uit de stellingen van [eiser] . Tussen partijen is niet in geding dat [eiser] degene is die thans het gehuurde, dat een oppervlakte heeft van circa 300 m² en door [eiser] wordt gebruikt als opslagruimte, in gebruik heeft, zij het dat partijen verdeeld houdt wat de grondslag is van dit gebruik. De voorzieningenrechter onderschrijft niet het standpunt van EMD en [gedaagde] B.V. dat [eiser] te lang gedraald heeft voordat hij de onderhavige procedure is begonnen.
4.4.
Het mag betwijfeld worden of juist is de stelling van [eiser] dat het onderhavige huurrecht aan hem is toebedeeld. Een notariële akte van verdeling dan wel een vonnis houdende de verdeling, of enig ander geschrift waaruit van de verdeling blijkt, ontbreekt. Bovendien is de vereffening nog gaande (zij het dat zulks thans niet meer per definitie een beletsel is om tot verdeling over te mogen gaan, gelet op HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939). Of de verdeling daadwerkelijk zijn beslag heeft gekregen, kan echter verder in midden blijven. In beide gevallen is immers [eiser] niet gerechtigd om de onderhavige vordering in te stellen, op grond van het volgende.
4.5.
Tussen partijen is niet in geding dat erflaatster degene is die de huurovereenkomst heeft gesloten en dat de gezamenlijke erfgenamen na haar overlijden deze huurovereenkomst hebben voortgezet. Dit is ook conform het wettelijke uitgangspunt in het huurrecht dat het overlijden van de huurder de huur niet doet eindigen. Het huurrecht is een recht dat onderdeel uitmaakt van de nalatenschap. Dit betekent dat, zo lang de verdeling nog niet zijn beslag heeft gekregen, het de vereffenaar is die bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dat is [gedaagde] in persoon q.q., en niet [eiser] .
4.6.
Voor het geval het huurrecht wél aan [eiser] mocht zijn toebedeeld, heeft te gelden dat al hetgeen [eiser] uit de nalatenschap heeft verkregen onder bewind staat van zijn oudere broer. Daaronder valt ook dit huurrecht. Het is alsdan de bewindvoerder die in rechte dient op te treden namens [eiser] , en dus niet [eiser] zelf.
4.7.
Slotsom is dat [eiser] hoe dan ook niet gerechtigd is om de onderhavige vordering zelf in te stellen. Het gevorderde dient dan ook te worden afgewezen.
4.8.
Aan het oordeel doet niet af de stelling van [eiser] dat hij het huurrecht (niet alleen toebedeeld heeft gekregen uit de nalatenschap maar ook) rechtstreeks van de verhuurder heeft verkregen. Het huurrecht viel, ook in de woorden van [eiser] , in de nalatenschap. Het was dus niet aan [eiser] om daarover te mogen beschikken. Bovendien is in deze procedure niet aannemelijk geworden dat [eiser] de nieuwe huurder is geworden. EMD stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat zij [eiser] niet als nieuwe huurder heeft willen accepteren omdat zij slechte ervaringen met hem heeft. De voorzieningenrechter heeft [eiser] ter zitting gevraagd waarom hij desalniettemin zou mogen menen dat hij als nieuwe huurder is geaccepteerd door EMD. Het antwoord van [eiser] was dat hij dit van zijn eigen gemachtigde had vernomen. Een mededeling van de eigen gemachtigde van [eiser] is echter niet zonder meer toerekenbaar aan EMD.
4.9.
De voorzieningenrechter tekent aan dat in de afwijzing van het gevorderde niet het oordeel besloten ligt dat de voorgenomen ontruiming rechtens geoorloofd is. Het vonnis van de kantonrechter is gewezen in een procedure waarbij de vereffenaar (mr. [gedaagde] in persoon q.q.) geen partij was en evenmin de huurder. Dit betekent dat het voornemen bestaat om een vonnis te executeren jegens iemand die geen partij was bij de procedure die tot dat vonnis heeft geleid. Mr. [gedaagde] in persoon q.q. heeft ter zitting verklaard wel in te stemmen met deze executie. Een vonnis werkt echter slechts tussen procespartijen en het is maar de vraag of de executoriale kracht van een vonnis uitgebreid kan worden op grond van een wilsverklaring van een derde, nog daargelaten dat - zo ter zitting is bevestigd door
mr. [gedaagde] in persoon q.q. dat [gedaagde] B.V. met de gehele kwestie niets van doen
heeft - zich geen personen of zaken in het pand [adres] vanwege [gedaagde] B.V. bevinden.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de overige partijen. Deze kosten worden voor zowel EMD als [gedaagde] B.V. begroot op € 1.442,-, zijnde € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 626,- aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van EMD, tot op heden begroot op € 1.442,-,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] B.V., tot op heden begroot op € 1.442,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.2517/676