In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens toestemming voor beveiligingswerkzaamheden was ingetrokken door de korpschef van politie. De intrekking was gebaseerd op twee geweldsincidenten waarbij de verzoeker betrokken was, die volgens de korpschef zijn betrouwbaarheid in twijfel trokken. De verzoeker, die al 21 jaar werkzaam was in de beveiligingsbranche, had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om schorsing van het besluit. Tijdens de zitting op 30 juli 2018 werd de situatie besproken, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van beveiligers, maar dat de feiten en omstandigheden van de incidenten niet voldoende waren om de intrekking van de toestemming te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoeker om zijn werkzaamheden voort te zetten zwaarder wogen dan de belangen van de korpschef bij onmiddellijke uitvoering van het intrekkingsbesluit. Daarom werd het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van de verzoeker. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de verzoeker.