In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonstad, heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd op grond van het feit dat de gedaagde gedurende bijna twee jaar niet haar hoofdverblijf in de gehuurde woning had. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks haar psychische problemen, niet aan de verplichting voldeed om het gehuurde als hoofdverblijf te gebruiken, zoals vereist in de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst. Woonstad heeft diverse bewijsstukken overgelegd, waaronder verklaringen van omwonenden en een gerechtsdeurwaarder, die bevestigden dat de gedaagde al lange tijd niet in de woning verbleef. De gedaagde heeft weliswaar betoogd dat haar psychische klachten haar belemmerden, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de tekortkoming te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van Woonstad toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van huurachterstand en een maandelijkse schadevergoeding aan Woonstad.