ECLI:NL:RBROT:2018:6275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
C/10/551684 / KG ZA 18-590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Eurogrit wegens overtreding van het Productbesluit asbest door met asbest vervuild straalgrit in het verkeer te brengen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gritstraalbedrijf en Eurogrit, dat verantwoordelijk werd gehouden voor de levering van asbesthoudend straalgrit. De eiseres, een gritstraalbedrijf, had straalgrit afgenomen van Eurogrit en stelde dat dit product vervuild was met asbest, wat leidde tot aanzienlijke schade en kosten voor sanering. De rechtbank oordeelde dat Eurogrit aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de levering van het vervuilde straalgrit, en dat een voorschot op de bereddingskosten toewijsbaar was. De rechter benadrukte dat Eurogrit niet kon terugvallen op een beperking van aansprakelijkheid in haar algemene voorwaarden, gezien de ernst van de situatie en de wettelijke verplichtingen die op haar rustten. De eiseres had voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade had geleden en dat de kosten die zij had gemaakt voor sanering en analyses redelijk waren. De rechtbank kende een voorschot toe van € 381.399,08 aan de eiseres, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van producenten en leveranciers om te voldoen aan de wettelijke normen en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/551684 / KG ZA 18-590
Vonnis in kort geding van 27 juli 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te Ochten,
eiseres,
advocaten mr. H.R. Verschuur en mr. J.H.S. Kloots te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te Vreeswijk,
2. de naamloze vennootschap
[naam gedaagde 2],
gevestigd te Papendrecht,
3. de naamloze vennootschap
[naam gedaagde 3],
gevestigd te Antwerpen (België),
gedaagden,
advocaten mr. T.R.B. de Greve en mr. B.M. Katan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] , [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] genoemd worden. [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] tezamen zullen [naam gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2018;
  • de producties 1 t/m 25 en 66 t/m 71 van [naam eiseres] ;
  • de partiële conclusie van antwoord;
  • de producties 1 t/m 67 van [naam gedaagde 1] c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 16 juli 2018;
  • de pleitaantekeningen van [naam eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen en aanvullende schriftelijke opmerkingen van [naam gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eiseres] is een gritstraalbedrijf en heeft voor de uitvoering van gritstraal-werkzaamheden in opdracht van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] omstreeks september 2017 straalgrit afgenomen van [naam gedaagde 1] . [naam eiseres] voert haar werkzaamheden uit op de locaties van haar opdrachtgevers.
2.2.
[naam gedaagde 1] houdt zich bezig met de productie en handel in o.a. schuur-, slijp- en polijstmiddelen. Eén van de producten van [naam gedaagde 1] is aluminium silicaat straalgrit (verder: het straalgrit). [naam gedaagde 1] vervaardigt het straalgrit uit door haar geïmporteerde smeltslakken (een afvalproduct van kolencentrales). [naam gedaagde 1] importeert althans importeerde deze smeltslakken o.a. uit Oekraïne.
2.3.
[naam gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam gedaagde 1] en heeft een verklaring afgegeven waarbij zij zich vanaf 1 januari 2012 hoofdelijk aansprakelijk stelt overeenkomstig artikel 2:403 lid 1, aanhef en sub f BW voor de uit rechtshandelingen van [naam gedaagde 1] voortvloeiende schulden. [naam gedaagde 3] is enig aandeelhouder van [naam gedaagde 2] en heeft op
16 november 2015 een verklaring afgegeven waarbij zij zich hoofdelijk aansprakelijk stelt overeenkomstig artikel 2:403 lid 1, aanhef en sub f BW voor de uit rechtshandelingen van [naam gedaagde 2] voortvloeiende schulden.
2.4.
[naam gedaagde 1] heeft op 28 september 2017 in haar productieketen voor straalgrit asbesthoudend materiaal aangetroffen. [naam gedaagde 1] heeft in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: de ILT) op 5 oktober 2017 haar afnemers, waaronder [naam eiseres] , geïnformeerd over de mogelijke besmetting van door haar geproduceerd en verhandeld straalgrit met asbest. In het bericht is, voor zover van belang, vermeld:
"(…)
We hebben aanwijzingen dat er in ons product [naam gedaagde 1] , een aluminium silicaat (smeltslak) straalmiddel, asbestvezels terecht gekomen zijn. Het gaat hierbij om asbest van het type chrysotiel ook wel "witte asbest" genoemd. Wij hebben dit gemeld bij overheidsinstanties en een onafhankelijk en gecertificeerd bedrijf opdracht gegeven om nader onderzoek te doen.
Dat betekent dat het product [naam gedaagde 1] , een aluminium silicaat (smeltslak) straalmiddel, uit voorzorg met onmiddellijke ingang op geen enkele manier door u mag worden gebruikt, verwerkt of doorgeleverd.
Verder moet dit product dusdanig worden opgeslagen dat het niet verder kan worden verspreid.
(…)"
2.5.
Naar aanleiding van voormeld bericht heeft [naam eiseres] , althans haar opdrachtgevers [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] , onmiddellijk maatregelen getroffen tot stillegging van het werk en afscherming van de terreinen bij de projecten waar met van [naam gedaagde 1] afkomstig straalgrit werd gewerkt.
2.6.
Bij brief van 7 oktober 2017 heeft [naam gedaagde 1] haar afnemers, waaronder [naam eiseres] , nader geïnformeerd. In dit bericht is, voor zover van belang, vermeld:
"(…)
De aanwezigheid van asbest (chrysotiel, ook wel "witte asbest" genoemd) is in analyses bevestigd. Gezien de specifieke toepassing van het straalgrit blijven wij u - uit voorzorg - het gebruik of doorleveren van het straalgrit afraden.
De tot nu toe gevonden concentratie van dit asbest is onder de 100 mg/kg droge stof zoals bedoeld in onder meer het Productenbesluit asbest en het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Ten aanzien van het gebruikte product merken we het volgende op. Op enkele plaatsen waar het straalgrit is toegepast, hebben ook analyses door deskundigen plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat in het stof en in gebruikte grit op de meeste van die plekken geen asbestvezels (meer) te vinden zijn. Dit betekent dat er op die locaties al normale opruimacties plaats hebben gevonden, met inachtneming van de reguliere arbeidshygiëne.
Het zo spoedig mogelijk uitvoeren van een asbestanalyse door een deskundige op het stof en/of op het gebruikte straalgrit kan ook bijdragen om uw bedrijfsvoering optimaal te kunnen continueren.
Als u een asbestdeskundige hiertoe opdracht geeft of u dit reeds heeft laten doen, zijn wij bereid deze kosten te vergoeden. (…)"
2.7.
Bij brieven van 16 oktober 2017 heeft [naam eiseres] [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] aansprakelijk gesteld voor alle schade en vervolgschade die zij als gevolg van de vervuiling met asbest lijdt en nog zal lijden.
2.8.
[naam gedaagde 1] heeft op 19 oktober 2017 aan haar afnemers, waaronder [naam eiseres] , bericht dat zij met de ILT en met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Inspectie SZW) in gesprek was over de beste manier om gebruikt en ongebruikt straalgrit te verwijderen.
2.9.
TNO heeft op 31 oktober 2017 een rapport uitgebracht over de risico’s van blootstelling aan asbest tijdens de opruimwerkzaamheden. Mits onder strikte voorwaarden wordt gewerkt, vallen de opruimwerkzaamheden volgens TNO in de laagste risicoklasse (1).
2.10.
Eveneens op 31 oktober 2017 heeft de Inspectie SZW een nieuwsbericht geplaatst op haar website. In dat bericht is, voor zover relevant, vermeld:
Het asbesthoudend straalgrit dat op de markt is gebracht, is in opdracht van de Inspectie SZW door onderzoeksbureau TNO onderzocht. Uit metingen blijkt dat het verontreinigd straalgrit verantwoord opgeruimd kan worden door het onder meer doornat te maken en daarna op te zuigen. De Inspectie SZW heeft het opruimen van alle straalgrit met grondstoffen afkomstig uit Oekraïne ingedeeld in de laagste risicoklasse, de zogenaamde risicoklasse 1.
Het gaat hier om alle [naam gedaagde 1] of hetzelfde product dat onder een andere handelsnaam (bijvoorbeeld [handelsnaam] ) op de markt is gebracht sinds mei 2015. Dit omdat het product vanaf mei 2015 mogelijk een verontreiniging met asbest kan bevatten.
Als er nog ongebruikt straalgrit aanwezig is bij bedrijven zal dit straalgrit door [naam gedaagde 1] worden afgevoerd. Bedrijven worden hierover door [naam gedaagde 1] geïnformeerd. Het gebruikte asbesthoudende straalgrit dient het bedrijf zelf als asbesthoudende afvalstof te (laten) verwijderen. Dit kan onder strikte voorwaarden.
(…)”
2.11.
[naam eiseres] en/of haar opdrachtgevers hebben vanaf 7 oktober 2017 asbestanalyses laten verrichten en vanaf 1 november 2017 saneringswerkzaamheden laten uitvoeren.
2.12.
De ILT heeft op 22 maart 2018 een rapport van bevindingen uitgebracht waarin (op pag. 11) wordt geconstateerd dat [naam gedaagde 1] het Productenbesluit asbest heeft overtreden door asbesthoudende producten in te voeren, te bewerken, te vervaardigen, voorhanden te hebben, ter beschikking te stellen aan derden en toe te passen.

3.Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert een voorschot op schadevergoeding van € 1.096.857,86 voor het werk bij [naam bedrijf 2] en van € 425.000,47 voor het werk bij [naam bedrijf 1] , alsmede incassokosten, kosten rechtens.
3.2.
[naam eiseres] voert daartoe aan - kort gezegd - dat [naam gedaagde 1] c.s. (toerekenbaar) is tekortgeschoten en tevens onrechtmatig heeft gehandeld door de levering van asbesthoudend straalgrit en dat [naam gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade.
3.3.
[naam gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Op grond van het onder 2.12. bedoelde rapport van de ILT is voldoende aannemelijk dat [naam gedaagde 1] het Productenbesluit asbest heeft overtreden door asbesthoudend straalgrit te vervaardigen, voorhanden te hebben en ter beschikking te stellen aan derden. Er is sprake van een gedraging in strijd met een wettelijke plicht, en daarmee van een onrechtmatige daad. Deze onrechtmatige daad kan naar verkeersopvatting aan [naam gedaagde 1] als de producent van het asbesthoudende straalgrit worden toegerekend. Op [naam gedaagde 1] rust naar voorlopig oordeel uit dien hoofde een verplichting tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van het ontstaan van schade als gevolg van blootstelling aan asbest afkomstig van het door haar in het verkeer gebrachte straalgrit. In elk geval in de periode van 5 oktober 2017 ten met 31 oktober 2017 (zie onder 4.5.) moest daadwerkelijk rekening worden gehouden met een ernstige en onmiddellijke dreiging van het hierdoor ontstaan van schade en bestond voor [naam gedaagde 1] een bereddingsplicht. [naam gedaagde 1] heeft daaraan ook uitvoering gegeven, bijv. door de mededeling dat zij de kosten van asbestonderzoeken voor haar rekening zou nemen en door het uitvoeren van een ‘product recall’.
4.3.
Door de levering van het asbesthoudende straalgrit is tevens sprake van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW en daarmee een (op grond van de verkeers-opvatting aan [naam gedaagde 1] toerekenbare) tekortkoming. [naam gedaagde 1] is ook uit dien hoofde in beginsel aansprakelijk voor de hierdoor veroorzaakte schade. De bijzondere omstandigheden van dit geval - de non-conformiteit behelst tevens een inbreuk op het Productenbesluit asbest met gevaarzetting voor o.a. werknemers van [naam eiseres] en van opdrachtgevers van [naam eiseres] - brengen mee dat aansprakelijkheid uit contract (de non-conforme levering) kan samenlopen met aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, in elk geval voor de hierna te bespreken “bereddingskosten”.
4.4.
Het is voldoende aannemelijk geworden dat op [naam eiseres] na het op 5 en 7 oktober 2017 bekend maken van de asbestvervuiling van het van [naam gedaagde 1] afkomstige straalgrit een (eigen) bereddingsplicht rustte. [naam eiseres] kon naar voorlopig oordeel vanaf dat moment worden aangemerkt als de bedrijfsmatige gebruiker van een gevaarlijke stof, als bedoeld in artikel 6:175 lid 1 BW. [naam eiseres] mocht op grond van deze bekendmakingen voorts aannemen dat sprake was van een ernstige en onmiddellijke dreiging van schade als gevolg van de blootstelling aan asbest. Op grond van artikel 6:184 lid 1, aanhef en onder a BW is [naam eiseres] in een dergelijk geval aansprakelijk voor de kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van deze schade, ongeacht of deze maatregelen door [naam eiseres] dan wel haar opdrachtgevers zijn genomen, alsmede voor schade en verlies veroorzaakt door deze maatregelen (artikel 6:184 lid 1, aanhef en onder b BW).
4.5.
Naar voorlopig oordeel heeft de situatie dat [naam eiseres] ervan uit mocht gaan dat een ernstige en onmiddellijke dreiging van schade als gevolg van blootstelling aan asbest bestond in elk geval voortgeduurd tot en met 31 oktober 2017, de dag waarop de Inspectie SZW op haar website de bevindingen van TNO heeft bekendgemaakt dat opruimwerkzaamheden in risicoklasse 1 vielen.
4.6.
[naam gedaagde 1] is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aansprakelijk voor de kosten van in het tijdvak van 5 oktober tot en met 31 oktober 2017 genomen maatregelen ter voorkoming of beperking van deze schade (hierna ook “bereddingskosten”), mits is voldaan aan de maatstaf dat sprake is van redelijke kosten voor in redelijkheid genomen maatregelen (de ‘dubbele redelijkheidstoets’).
4.7.
[naam gedaagde 1] c.s. voert aan dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:163 BW dat de geschonden norm strekt tot bescherming tegen deze schade. Dit verweer wordt verworpen. Gelet op het rapport van de ILT (zie 2.12.) is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van schending van het verbod - kort gezegd - asbesthoudende producten in het verkeer te brengen. De strekking van dit verbod is (mede) de bescherming tegen het gevaar voor de volksgezondheid verbonden aan de blootstelling aan asbest. Door het produceren en afleveren van met asbest vervuild straalgrit is een ernstige en onmiddellijke dreiging ontstaan dat dit gevaar zich kon verwezenlijken.
4.8.
Voor zover het gaat om kosten van asbestanalyse en asbestinventarisatie komt daar nog bij dat [naam gedaagde 1] in haar bekendmaking van 7 oktober 2017 heeft toegezegd deze kosten te zullen vergoeden. [naam eiseres] mocht aan deze toezegging, in elk geval in het tijdvak van
7 oktober tot en met 31 oktober 2017, redelijkerwijze de betekenis toekennen dat [naam gedaagde 1] aldus de aansprakelijkheid voor deze kosten aanvaardde.
4.9.
[naam gedaagde 1] heeft zich beroepen op een beperking van aansprakelijkheid in haar algemene voorwaarden, waaronder de uitsluiting van aansprakelijkheid voor indirecte schade. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staan de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg dat bereddingskosten die zijn gemaakt in het tijdvak van
5 oktober tot en met 31 oktober 2017 (en waarvoor is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets) met een beroep op een dergelijke exoneratie in algemene voorwaarden wordt afgeweerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen a) dat het gaat om kosten van maatregelen ter afwering van een ernstige en onmiddellijke dreiging van schade als gevolg van blootstelling aan asbest (“bereddingskosten”), b) dat [naam gedaagde 1] als producent en leverancier van het asbesthoudende straalgrit ook zelf gehouden was dergelijke maatregelen te nemen; c) dat voldoende aannemelijk is geworden dat [naam eiseres] voor deze schade niet is verzekerd en d) dat bij [naam eiseres] iedere verwijtbaarheid aan deze gevaarzetting ontbreekt.
4.10.
[naam eiseres] heeft een voldoende en ook spoedeisend belang bij een voorschot op vergoeding van bereddingskosten, nu enerzijds voldoende aannemelijk is dat de kosten van de door haar en/of haar opdrachtgevers [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] genomen maatregelen een aanzienlijke druk op haar liquiditeit en werkkapitaal opleveren en anderzijds voldoende aannemelijk is dat de door haar opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en - in verband met het bepaalde in artikel 6:175 BW in verband met artikel 6:184 BW - ook voor haar rekening komen.
4.11.
Er bestaat in dit kort geding onvoldoende aanleiding daarnaast [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] te veroordelen een voorschot op deze schade te betalen. Hier doet zich niet de situatie voor dat het hoogstwaarschijnlijk is dat de bodemrechter [naam gedaagde 2] en/of [naam gedaagde 3] (hoofdelijk) aansprakelijk zal houden voor deze schade, althans niet op de in dit kort geding jegens [naam gedaagde 1] toegepaste grondslag onrechtmatige daad c.q. non-conformiteit. Niet aannemelijk is geworden dat [naam gedaagde 1] onvoldoende verhaal biedt voor het op te leggen voorschot, zodat evenmin aanleiding bestaat in dit geding vooruit te lopen op een eventuele aansprakelijkheid uit hoofde van de afgelegde 403-verklaringen.
4.12.
Het verweer van [naam gedaagde 1] c.s. dat [naam eiseres] voor wat betreft de schadeomvang niet voldaan heeft aan haar stelplicht, wordt verworpen. [naam eiseres] heeft in haar dagvaarding gesteld schade te hebben geleden voor een bedrag van € 1.521.858,33 en zij heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar specifieke door haar overgelegde producties, die bestaan uit rapporten, facturen, kostenoverzichten en toelichting daarop. In reactie op de conclusie van antwoord heeft [naam eiseres] haar schadebedrag aangepast naar € 1.541.859,08 en de onderliggende producties geactualiseerd. Daarmee was voor [naam gedaagde 1] c.s. duidelijk waartegen zij zich diende te verweren, hetgeen zij ook heeft gedaan voorafgaand aan en tijdens de zitting.
4.13.
Voor toewijzing van een voorschot op schade en verlies als gevolg van de genomen maatregelen ter voorkoming of beperking van schade, zoals bedoeld in artikel 6:184 lid 1, aanhef en onder b BW, bestaat na afweging van de belangen van [naam eiseres] en [naam gedaagde 1] onvoldoende aanleiding. Voor de beoordeling van de gegrondheid en omvang van dergelijke schade, waaronder begrepen stagnatiekosten en de kosten van de inzet van de eigen werknemers, is een onderzoek noodzakelijk waarvoor in een kort geding in beginsel geen plaats is.
4.14.
Uit hetgeen hiervóór onder 4.6. en verder is overwogen vloeit voort dat een voorschot wordt toegekend op de redelijke kosten van onderzoeken, analyses en (sanerings)werkzaamheden waarvan duidelijk is dat de opdracht daartoe vóór 1 november 2017 is gegeven. Deze kosten zijn onder de hiervóór (mede onder 4.4. en 4.5.) omschreven omstandigheden in redelijkheid gemaakt.
4.15.
Het standpunt van [naam gedaagde 1] c.s. dat [naam eiseres] , nu de saneringswerkzaamheden in risicoklasse 1 vallen, die werkzaamheden door eigen personeel hadden moeten worden uitgevoerd, wordt niet gevolgd. Het gaat erom dat de saneerder volgens risicoklasse 1 heeft gesaneerd en dat is voldoende aannemelijk geworden uit de voorliggende stukken.
Gelet op het rapport van [naam bedrijf 3] van 15 oktober 2017 is voldoende aannemelijk dat ook in hal 11 van [naam bedrijf 2] asbest is geconstateerd, zodat de kosten van sanering met betrekking tot die ruimte, waartoe op 16 oktober 2017 opdracht is gegeven door [naam bedrijf 2] , voor vergoeding vatbaar zijn.
4.16.
Aan de inhoudelijke bezwaren die [naam gedaagde 1] c.s. heeft geuit ten aanzien van de asbestinventarisatie-rapporten van Kiwa en Sanitas wordt voorbij gegaan. Los van de vraag of die bezwaren terecht zijn, doet dat er niet aan af dat [naam eiseres] genoodzaakt was om een deskundige in te schakelen voor het doen van een dergelijk onderzoek. In de onderhavige omstandigheden kan [naam gedaagde 1] c.s. niet achteraf aan [naam eiseres] tegenwerpen dat die onderzoeken niet op juiste wijze zijn verricht.
Ook het verweer van [naam gedaagde 1] c.s. dat de zogenoemde sowiesokosten (kosten die [naam eiseres] sowieso diende te maken voor het opruimen van het straalgrit) in mindering dienen te komen op de schade van [naam eiseres] , kan niet slagen. [naam gedaagde 1] c.s. heeft daartoe verwezen naar een rapport van AT Osborne van 29 juni 2018, maar in het overgelegde rapport is niets vermeld over sowiesokosten.
Ter zitting heeft [naam eiseres] gesteld dat [naam gedaagde 1] bevrijdend aan haar kan betalen, zodat [naam gedaagde 1] niet zal worden geconfronteerd met dubbele kosten. Zij heeft daarbij e-mail correspondentie overgelegd tussen [naam eiseres] enerzijds en [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] anderzijds. In haar e-mail van
11 juli 2018 heeft [naam bedrijf 1] verklaard dat zij [naam gedaagde 1] vrijwaart van een dubbele betaling, indien zij haar claim via [naam eiseres] uitbetaald krijgt. Met betrekking tot [naam bedrijf 2] geldt dat [naam bedrijf 2] bij brief van 15 december 2017 een beroep heeft gedaan op verrekening van een bedrag van € 737.184,58 met haar schade voortvloeiend uit het gebruik van het vervuilde straalgrit. Verder heeft [naam bedrijf 2] bij e-mail van 12 juli 2018 aan [naam eiseres] medegedeeld ermee akkoord te gaan dat [naam gedaagde 1] bevrijdend aan [naam eiseres] kan betalen, met een voorbehoud op de verrekening. Dat rechtvaardigt dat ook kosten die [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] hebben gemaakt en die zij bij [naam eiseres] in rekening hebben gebracht, in aanmerking komen voor vergoeding, althans voor zover zij vallen onder gemaakte bereddingskosten zoals omschreven onder 4.15.
4.17.
Gegeven voormeld kader, komen de volgende facturen, als zijnde in redelijkheid gemaakte, redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade, voor vergoeding in aanmerking:
Naam Factuurnr. Datum Bedrag
Kosten van [naam eiseres]
- DS milieu-consult 17.185 11-10-2017 € 1.050,-
Asbestanalyse i.o.v. [naam eiseres] op
verschillende projectlocaties
- [naam bedrijf 4] 201730361 15-11-2017 € 62.500,-
(sanering [naam bedrijf 1] )
- Kiwa Compliance 018-005892 10-11-2017 € 10.490,-
(validatiemetingen en
voorbereiding sanering [naam bedrijf 1] )
- [naam bedrijf 4] 201730317 27-10-2017 € 7.000,-
(metingen en validatie [naam bedrijf 2] )
- [naam bedrijf 4] 201730362 15-11-2017 € 79.549,04
(sanering hal 12 [naam bedrijf 2] , RK 1)
- [naam bedrijf 4] 201730364 20-11-2017 € 73.892,00
(sanering hal A [naam bedrijf 2] , RK1)
[naam bedrijf 4] 201730368 23-11- 2017 € 47.492,75
(sanering hal B [naam bedrijf 2] , RK1)
Kosten van [naam bedrijf 1] die bij [naam eiseres] in rekening zijn gebracht
- Sanitas Milieukundig 14511785 31-10-2017 € 3.100,-
Adviesbureau
(asbestinventarisatie)
Kosten van [naam bedrijf 2] die bij [naam eiseres] in rekening zijn gebracht
- Kiwa Compliance 018-005902 10-11-2017 € 54.486,25
(asbest inventarisatie [naam bedrijf 2] )
- Kiwa Compliance 018-005961 14-11-2017 € 22.055,00
(asbest inventarisatie [naam bedrijf 2] )
- [naam bedrijf 4] 201730348 10-11-2017 € 17.106,54
(sanering hal 11 [naam bedrijf 2] )
- [naam bedrijf 5] 22038117 1-12-2017 € 2.677,50
(analyse)
4.18.
Dat leidt tot toewijzing van een voorschotbedrag van € 381.399,08.
4.19.
[naam eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke
incassowerkzaamheden zijn verricht. De in dat kader gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform de wettelijke staffel wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.682,00.
4.20.
Nu het hier gaat om een spoedeisende voorziening zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals door [naam gedaagde 1] verzocht, daaraan de voorwaarde van zekerheidsstelling door [naam eiseres] te verbinden. Dat [naam gedaagde 1] met de veroordeling een (onaanvaardbaar) restitutierisico zou lopen, is onvoldoende onderbouwd.
4.21.
Aangezien [naam gedaagde 1] terecht door [naam eiseres] in rechte is betrokken, zal [naam gedaagde 1] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,58
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat
€ 1.470,00
Totaal € 5.506,58

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] tot betaling aan [naam eiseres] van een bedrag van € 381.399,08;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] tot betaling aan [naam eiseres] van een bedrag van € 3.682,00 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 5.506,58;
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2018.
2091 / 2504