ECLI:NL:RBROT:2020:4828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
C/10/547233 / HA ZA 18-310
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor asbestverontreiniging door geleverd straalgrit en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van gedaagde partijen voor schade die eiseres heeft geleden door de levering van met asbest verontreinigd straalgrit. Eiseres, een besloten vennootschap gevestigd te Veldhoven, vorderde schadevergoeding van gedaagden, waaronder een naamloze vennootschap, voor de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de sanering van haar productielocatie en andere gerelateerde kosten. De rechtbank oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de directe schade die eiseres had geleden door de toerekenbare tekortkoming in de levering van het verontreinigde product. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 35.827,28, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast werd geoordeeld dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is voor de gezondheidsschade van werknemers van eiseres die zij hebben geleden of zullen lijden als gevolg van de asbestverontreiniging. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen en de vordering van de gedaagde in reconventie afgewezen, omdat deze prematuur was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van leveranciers bij het leveren van producten en de gevolgen van verontreiniging voor de gezondheid en veiligheid van werknemers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/547233 / HA ZA 18-310
Vonnis van 3 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] ,
handelend onder de naam [handelsnaam]
(voorheen genaamd [naam bedrijf] ),
gevestigd te Veldhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.M. van der Corput te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2. de naamloze vennootschap
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
3. de naamloze vennootschap
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3] , [land] ,
gedaagden in conventie,
gedaagde sub 1 tevens eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Gedaagde in conventie sub 1, tevens eiseres in reconventie afzonderlijk zal hierna [eiseres 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 januari 2019 en de daarin vermelde processtukken,
  • de akte uitlating, tevens houdende akte vermeerdering van eis van [eiseres 1] , met een onderdeel van productie 22 (leesbaardere versie) en producties 24 t/m 26,
  • de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde 1] c.s. met producties 68 t/m 80,
  • de akte eisvermindering in reconventie,
  • de antwoordakte van [eiseres 1] ,
  • de akte overlegging producties [gedaagde 1] c.s. met producties 81 t/m 87,
  • de akte overlegging producties [gedaagde 1] c.s. met productie 88,
  • de pleitnota van [eiseres 1] ,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2. De verdere omschrijving van het geschil

in conventie

2.1.
Bij haar laatste vermeerdering van eis heeft [eiseres 1] de hoofdsom van haar vordering sub 2 vermeerderd tot het bedrag van € 354.159,74. Tegen deze vermeerdering van eis heeft [gedaagde 1] c.s. geen bezwaar gemaakt, terwijl de goede procesorde daaraan ook niet in de weg staat, zodat over die gevorderde hoofdsom dient te worden beslist.
2.2.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [eiseres 1] uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk gesteld dat in deze fase van de procedure de door haar gestelde onrechtmatige daad geen behandeling behoeft. Op de door [eiseres 1] gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde 1] behoeft daarom niet meer te worden ingegaan.
in reconventie
2.3.
Bij vermindering van eis heeft [eiseres 2] haar vordering verminderd tot nihil. Daarom behoeft niet meer op de oorspronkelijke vordering te worden ingegaan en behoeft slechts te worden beslist over de proceskosten.

3. De verdere beoordeling

in conventie
Het begrip ‘directe schade’
3.1.
In het tussenvonnis is beslist dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor schade die [eiseres 1] door haar toerekenbare tekortkoming (levering van met chrysotiel vervuild staalgrit) leidt, en dat [gedaagde 1] geen beroep toekomt op artikel 10 van de toepasselijke Algemene voorwaarden (AV). Bij die beslissingen blijft de rechtbank. In r.o. 4.16. van het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld (i) dat een taalkundige uitleg van artikel 11 lid 1 AV, in het bijzonder de daar gebezigde woorden
directe schade, meebrengt dat het verband tussen de schade en het voorval niet te ver verwijderd mag zijn, zodat in zoverre sprake is van een beperking van het schadebegrip van artikel 6:98 BW en (ii) dat een op redelijkheid en billijkheid afgestemde en in de praktijk hanteerbare uitleg van het begrip ‘directe schade’, mede gelet op de verhouding tussen partijen en de situatie als geheel, inhoudt dat alleen schade die in rechtstreeks causaal verband staat met de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 1] daaronder valt.
3.2.
Aan partijen is de gelegenheid geboden zich uit te laten over de schade en daarbij aan te geven welke schadeposten onder directe schade in de in r.o. 4.16. van het tussenvonnis vermelde zin vallen. De daarbij door [eiseres 1] na het tussenvonnis geuite opvatting dat ‘directe schade’ niet anders is dan schade als bedoeld in artikel 6:98 BW, kan gelet op r.o. 4.16. van het tussenvonnis niet worden gevolgd. Hetgeen [eiseres 1] in dat verband heeft gesteld vormt geen reden om van de overwegingen in het tussenvonnis terug te komen. In het bijzonder is geen sprake van een geaccepteerde reclame als bedoeld in artikel 10 lid 4 AV, nu [gedaagde 1] steeds heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen, zelfs waar zij wel een beperkte vergoeding (zie hierna) aanbood.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. is uitvoerig ingegaan op de vormen van schade die worden uitgesloten of beperkt in de algemene voorwaarden die, in het handelsverkeer in het algemeen en in de relevante branches van [gedaagde 1] en [eiseres 1] in het bijzonder, worden gebezigd. De opvatting van [eiseres 1] dat dit niet relevant is, wordt niet gevolgd. Immers, de uitleg van het begrip ‘directe schade’ in artikel 11 lid 1 van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] dient plaats te vinden volgens de Haviltex-maatstaf (zie r.o. 4.13. en 4.11. van het tussenvonnis). Bij gebrek aan onderhandelingen tussen partijen wordt de betekenis die zij redelijkerwijs aan het begrip ‘directe schade’ mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten in belangrijke mate bepaald door de invulling die in de algemene voorwaarden waarmee zij bij de uitoefening van hun bedrijf te maken hebben, aan de begrippen directe en indirecte schade wordt gegeven.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft verwezen naar en geciteerd uit algemene voorwaarden die worden gebezigd door bedrijven in haar branche, in de onderhoudsbranche en in de betonbranche, daaronder begrepen de algemene voorwaarden die door de Bond van Fabrikanten van Betonproducten in Nederland in samenwerking met haar leden, waartoe [eiseres 1] behoort, en Bouwend Nederland zijn opgesteld en de algemene voorwaarden van een leverancier van zand, grind en cement. [gedaagde 1] c.s. stelt dat uit die algemene voorwaarden volgt dat onder indirecte schade in het algemeen wordt begrepen bedrijfsschade, zoals gederfde winst, stagnatieschade en andere vertragingsschade, en dat onder directe schade in geval van non-conformiteit in het algemeen worden begrepen de kosten voor het leveren van een nieuw product en andere herstelkosten die onvermijdelijk door de levering van het ondeugdelijke product worden veroorzaakt. [eiseres 1] heeft hierop weliswaar betwist dat de bedrijven waarvan [gedaagde 1] c.s. algemene voorwaarden heeft aangehaald voor haar relevant zijn, maar heeft geen voorbeelden gegeven van algemene voorwaarden van marktpartijen die voor haar wel relevant zijn en waarin de begrippen ‘directe schade’ en ‘indirecte schade’ in de door haar bedoelde (andere) zin zijn ingevuld. Aldus heeft [eiseres 1] voormelde stelling van [gedaagde 1] c.s. niet gemotiveerd bestreden, zodat in rechte van het door [gedaagde 1] c.s. gestelde dient te worden uitgegaan.
3.5.
Niet in geschil is dat de asbestverontreiniging van het door [gedaagde 1] geleverde straalgrit een atypisch geval oplevert, omdat het verontreinigde grit geen schade aan het te stralen object oplevert. Zoals [gedaagde 1] c.s. erkent, kan het wel rechtstreeks schade toebrengen aan de ruimte waar is gestraald door die ruimte te verontreinigen met asbestvezels en daardoor (tijdelijk) onbruikbaar te maken. Haar stelling dat alleen deze (zaak)schade het onvermijdelijke gevolg is van de levering van het met asbest verontreinigd straalgrit, volgt de rechtbank echter niet. Immers, de onbruikbaarheid van de ruimte waar werd gestraald kan niet los worden gezien van de gezondheidsrisico’s die asbestvezels in de lucht mee kunnen brengen. De asbestverontreiniging bracht dan ook, zoals [eiseres 1] aanvoert, rechtstreeks een gezondheidsrisico voor de medewerkers van [eiseres 1] teweeg. De op [eiseres 1] als werkgever rustende zorgplicht vereist dat zij zodanige maatregelen treft en aanwijzingen verstrekt als redelijkerwijs nodig is om gezondheidsschade voor haar werknemers te vermijden. Inherent daaraan is dat [eiseres 1] onderzoek doet naar de gevolgen van het werken met het met asbest verontreinigd straalgrit. Van een rechtstreeks causaal verband met de tekortkoming van [gedaagde 1] is daarom niet, zoals [gedaagde 1] c.s. stelt, alleen sprake ten aanzien van:
 de kosten voor het afzetten cq. afsluiten van de verontreinigde delen van de productielocatie van [eiseres 1] in afwachting van herstel,
 de redelijke kosten voor het bepalen van de omvang van de verontreiniging op de productielocaties van [eiseres 1] ,
 de redelijke kosten voor het schoonmaken van de productielocatie en afvoer van verontreinigd straalgrit,
maar ook ten aanzien van
 de in redelijkheid noodzakelijk te achten kosten voor het bepalen van de gevolgen voor (de gezondheid van) het personeel van [eiseres 1] en het voorkomen of beperken van die gevolgen.
3.6.
De door [eiseres 1] in vordering sub 2 gevorderde hoofdsom bestaat uit de volgende posten:
facturen GS audits en SGS Search Ingenieursbureau B.V. voor asbestinventarisaties en -analyses
39.245,00
facturen Beelen Milieu B.V. voor sanering
78.599,72
facturen Boels Verhuur B.V. voor huur hekken
1.864,08
facturen Informaxion e-messaging voor SMS berichten aan medewerkers
457,50
factuur Zandbeek voor communicatie advies
1.662,50
factuur Arbo-Unie Oost-Brabant voor advies en voorlichting
2.287,50
facturen en geprognosticeerde kosten van Tilman Rosens Van der Corput voor juridisch advies
37.267,19
interne kosten [eiseres 1]
20.074,97
dekkingsverliezen
184.999,00
subtotaal
366.457,45
creditnota van [gedaagde 1] voor door [gedaagde 1] afgevoerd straalgrit
2.007,71
door [gedaagde 1] betaalde analyse- en inventarisatiekosten
10.290,00
totaal
354.159,74
Hierna zal – voor zover nodig – per post worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen, waaronder de vraag of de kosten onder het begrip directe schade vallen.
Facturen van GS audits en SGS Search Ingenieursbureau B.V. (kosten monsternames en asbestanalyses)
3.7.
De verplichting tot vergoeding van deze facturen baseert [eiseres 1] zowel op nakoming van de toezegging die [gedaagde 1] bij haar brief van 7 oktober 2017 (zie r.o. 2.7 van het tussenvonnis) heeft gedaan als op de verplichting van [gedaagde 1] tot vergoeding van de schade die [eiseres 1] door haar tekortkoming lijdt.
3.8.
Over de reikwijdte van de toezegging die [gedaagde 1] bij voormelde brief heeft gedaan verschillen partijen van mening. [eiseres 1] stelt dat [gedaagde 1] alle door haar gemaakte analyse- en inventarisatiekosten dient te vergoeden omdat zij haar toezegging niet heeft beperkt tot redelijke kosten. [gedaagde 1] voert aan dat haar aanbod in redelijkheid niet zo ruim kan worden uitgelegd dat dit een ongelimiteerde toezegging inhoudt om alle mogelijke kosten te vergoeden en dat de door [eiseres 1] gemaakte kosten die het door [gedaagde 1] reeds vergoede bedrag van € 10.290,00 te boven gaan buitensporig zijn. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
3.9.
Niet ter discussie staat dat de toezegging een zelfstandige grondslag is voor de vergoeding van analyse- en inventarisatiekosten en dat de aansprakelijkheidsbeperkingen in de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] daarop niet van toepassing zijn. Hetgeen [gedaagde 1] c.s. uit hoofde van de toezegging aan analyse- en inventarisatiekosten dient te vergoeden strekt dan ook verder dan de vergoedingsplicht die uit hoofde van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op [gedaagde 1] c.s. rust. Verder komt het voor de uitleg van de onderhavige toezegging aan op de zin die de ontvangers van de brief van 7 oktober 2017, zoals [eiseres 1] , in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de toezegging mochten toekennen (art. 3:35 BW).
3.10.
[gedaagde 1] heeft haar toezegging binnen enkele dagen na de ontdekking van de asbestbesmetting, onverplicht en zonder enige onderhandeling, gedaan. Niet in te zien valt dat zij onder die omstandigheden de verplichting op zich wilde nemen om kosten te vergoeden die de grenzen van het redelijke overschrijden. Dat [gedaagde 1] dat niet wilde ligt zo voor de hand dat [eiseres 1] dat ook redelijkerwijs zo diende te begrijpen en dat een door [gedaagde 1] op dit punt gemaakt voorbehoud daarvoor niet nodig was. Voor de beantwoording van de vraag of gemaakte kosten de grenzen van het redelijke overschrijden is met name van belang wat de geldende (NEN-)normen voor monsternames inhouden en welke tarieven onder vergelijkbare omstandigheden voor de monsternames en de analyses daarvan in rekening plegen te worden gebracht.
3.11.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [eiseres 1] , als degene die haar vordering op de onderhavige toezegging baseert, voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat de door haar gemaakte analyse- en inventarisatiekosten binnen de grenzen van het redelijke liggen, oftewel in redelijkheid zijn gemaakt en qua omvang binnen de grenzen van het redelijke liggen, en die feiten en omstandigheden zo nodig te bewijzen.
3.12.
Niet ter discussie staat dat de door GS Audits bij haar factuur van 12 oktober 2017 voor haar werkzaamheden in rekening gebrachte kosten ad € 490 binnen de grenzen van het redelijke liggen en dat dit bedrag onder het reeds door [gedaagde 1] vergoede bedrag van € 10.290 valt. Op deze kosten behoeft daarom niet nader te worden ingegaan.
3.13.
Ter betwisting van de redelijkheid van de door SGS Search Ingenieursbureau B.V. (verder: SGS Search) aan [eiseres 1] in rekening gebrachte kosten heeft [gedaagde 1] c.s. het volgende aangevoerd.
  • Bij de factuur van 25 oktober 2017 ad € 1.260 zijn kosten in rekening gebracht voor onderzoek in Tilburg dat reeds op 6 oktober 2017 door GS Audits was uitgevoerd en waarbij geen asbest werd aangetroffen. Deze kosten zijn daarom zonder noodzaak gemaakt.
  • De bij de factuur van 1 november 2017 met nummer [factuurnummer] in rekening gebrachte kosten ad € 18.840 in totaal zijn niet onderbouwd. De werkzaamheden zijn volgens de specificatie op de factuur op 10, 11 en 12 oktober 2017 uitgevoerd, maar het definitieve inventarisatierapport is door SGS Search op 9 oktober 2017 uitgebracht en er is geen rapport van latere datum uitgebracht waaruit blijkt dat de werkzaamheden en materiaalanalyses die zijn gefactureerd daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
  • De bij de factuur van 1 november 2017 met nummer 22036451 in rekening gebrachte kosten ad € 19.620 in totaal zijn niet redelijk voor zover zij het bedrag van € 9.800 overschrijden, omdat:
 SGS Search buitensporig veel kleefmonsters heeft genomen. Er werden 59 monsters genomen. Indien de in het algemeen in de asbestbranche gehanteerde NEN-norm NEN2991 (Bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt) zou zijn opgevolgd zouden 12 kleefmonsters zijn genomen. [gedaagde 1] is bereid 36 kleefmonsters te vergoeden;
 voor de door SGS Search genomen luchtmonsters was geen grond omdat op geen van de genomen kleefmonsters asbest werd aangetroffen. De voorgeschreven NEN-norm (tabel C.1 bij NEN2991) geeft aan dat in een dergelijk geval het risico op een verhoogde concentratie in de lucht niet aan de orde is;
 het door SGS Search opgevoerde aantal van 36 manuren is buitensporig. Met de monstername van de in het inventarisatierapport genoemde materiaal- en kleefmonsters zijn in redelijkheid maximaal 22 manuren gemoeid en met het opstellen van het asbestinventarisatierapport maximaal 6 manuren. Bovendien is voorgeschreven dat het inventarisatierapport de naam en het certificaatnummer van de deskundig inventariseerder asbest (DIA) die de asbestinventarisatie uitvoerde vermeldt, maar ontbreken in het onderhavige rapport deze gegevens van een medewerker waarvoor 15 uur is gedeclareerd. [gedaagde 1] is bereid om 28 uur te vergoeden. Met de door SGS Search gehanteerde uurtarieven komt een redelijke vergoeding voor de manuren daarom uit op € 4.340;
 de door SGS Search gehanteerde tarieven voor de analyse van materiaal- en kleefmonsters zijn niet marktconform en buitensporig hoog. Op basis van door haar ingewonnen advies en het grote aantal facturen van allerlei gecertificeerde analysebureaus dat [gedaagde 1] van haar klanten heeft ontvangen, zijn de gemiddelde tarieven berekend waarin de bijzondere marktomstandigheden na 7 oktober 2017 zijn verwerkt. Dit komt uit op een redelijke vergoeding van € 70 per materiaalmonster en € 140 per kleefmonster. Uitgaande van de genomen 6 materiaalmonsters en een redelijke hoeveelheid van 36 kleefmonsters leidt dat tot een redelijke vergoeding van € 5.460.
3.14.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [eiseres 1] om met concrete feiten te onderbouwen dat uitgaande van de toepasselijke NEN-normen de werkzaamheden die bij de factuur van 25 oktober 2017 in rekening zijn gebracht nodig waren, het aantal van 59 kleefmonsters redelijk is en dat de door SGS Search in rekening gebrachte tarieven voor analyse van materiaal- en kleefmonsters binnen de grenzen van het redelijke liggen. Verder lag het op haar weg om een rapportage van SGS Search over de door haar bij factuur van 1 november 2017 met nummer 22036 in rekening gebrachte werkzaamheden in het geding te brengen. [eiseres 1] heeft dit alles niet gedaan. Haar beroep op de brief van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) van 2 november 2017 kan [eiseres 1] niet baten. Immers, de in die brief door ISZW gedane mededeling dat tijdens een inspectie is geconstateerd dat [eiseres 1] als opdrachtgever voldoende maatregelen heeft getroffen om een verantwoorde verwijdering van het met asbest verontreinigd grit mogelijk te maken, laat de mogelijkheid open dat meer is gedaan dan binnen de grenzen van het redelijke ligt. Daarnaast heeft [eiseres 1] aangeboden om vorenbedoelde rapportage alsnog over te leggen, om door middel van deskundigen aan te tonen dat de aan haar in rekening gebrachte tarieven in de betreffende omstandigheden redelijk waren en om SGS Search als getuige/deskundige te doen horen. Deze (bewijs)aanbiedingen dienen te worden gepasseerd. Immers, een bewijsaanbod kan niet dienen om gebreken in de stelplicht te repareren. Verder heeft [eiseres 1] in de loop van deze procedure voldoende gelegenheid gehad om het bedoelde rapport van SGS Search in het geding te brengen. Hetzelfde geldt voor het door [eiseres 1] aan een deskundige voorleggen van de door SGS Search aan haar in rekening gebrachte tarieven. De rechtbank ziet daarom evenmin aanleiding om zich door een door haar te benoemen onafhankelijke deskundige over die tarieven te laten voorlichten.
3.15.
Op grond van het vorenstaande komt – bij gebrek aan een behoorlijke onderbouwing – niet vast te staan dat [gedaagde 1] c.s. op grond van de toezegging bij de brief van [gedaagde 1] van 7 oktober 2017 aan asbestanalyse en –inventarisatiekosten meer aan [eiseres 1] dient te vergoeden dan het bedrag van (€ 490 + € 9.800 =) € 10.290.
3.16.
Het vorenstaande leidt er tevens toe dat het restant van de door [eiseres 1] gevorderde asbestanalyse en –inventarisatiekosten ad (€ 39.245 - € 10.290 =) € 28.955 evenmin op grond van de schadevergoedingsplicht van [gedaagde 1] kan worden toegewezen.
Begrijpelijk is dat [eiseres 1] in het licht van de plotselinge confrontatie met mogelijke asbestverontreiniging op haar vestigingen en de op korte termijn te treffen voorzorgsmaatregelen spoedig en zonder onderzoek naar de door deze gehanteerde voorwaarden opdracht heeft verleend aan SGS Search, die – zoals zij onweersproken heeft gesteld – als een ter zake deskundige partij bekend staat. Echter, dat laat onverlet dat de keuze van de door haar ingeschakelde deskundigen en adviseurs voor rekening en risico van [eiseres 1] is. Kosten van door SGS Search in rekening gebrachte werkzaamheden waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij nodig waren of qua omvang binnen de grenzen van het redelijke liggen, kan [eiseres 1] dan ook niet bij [gedaagde 1] neerleggen. Hetzelfde geldt voor door SGS Search in rekening gebrachte tarieven waarvan niet vastgesteld kan worden dat die binnen de grenzen van het redelijke liggen. Die kosten kunnen op de voet van artikel 6:98 BW niet als gevolg van de tekortkoming aan [gedaagde 1] worden toegerekend. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het hier zuivere vermogensschade betreft en dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] niet op schuld berust maar op een gebrek (aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in het door haar geleverde straalgrit) dat naar verkeersopvattingen voor haar rekening komt. De stelling van [eiseres 1] dat [gedaagde 1] van die aanwezigheid een verwijt kan worden gemaakt omdat zij heeft nagelaten de door haar geïmporteerde smeltslakken op aanwezigheid van asbest te onderzoeken, volgt de rechtbank niet. Immers, voor dat verwijt is slechts plaats indien [gedaagde 1] op de (mogelijke) aanwezigheid van asbest – en de daarmee samenhangende schade – bedacht moest zijn en [eiseres 1] heeft geen feiten gesteld die daarop wijzen. Daarvoor is niet voldoende dat, zoals [eiseres 1] stelt, in Oekraïne en veel andere landen asbest niet verboden is, nu vast staat dat in de processen waarbij de slakken ontstaan geen asbest gebruikt wordt en dat de daarbij gebruikelijke temperaturen zo hoog zijn dat asbest verbrandt.
3.17.
De slotsom is dat van de gevorderde asbestanalyse en –inventarisatiekosten slechts het bedrag van € 10.290 toewijsbaar is.
Facturen van Beelen Milieu B.V. (saneringskosten)
3.18.
De sanering van de productielocatie te Veldhoven is in opdracht van [eiseres 1] uitgevoerd door Beelen Milieu B.V. (verder: Beelen), die daarvoor in totaal € 78.599,72 heeft gefactureerd. [gedaagde 1] c.s. bestrijdt dat saneringskosten die het bedrag van € 9.169,46 overschrijden voor vergoeding in aanmerking komen. Zij stelt dat het meerdere niet als directe schade kan worden aangemerkt omdat sanering in risicoklasse 2 niet nodig was en de redelijke kosten van sanering in risicoklasse 1 slechts € 19.636,50 bedragen. Verder stelt [gedaagde 1] c.s. dat die kosten dienen te worden verminderd met de kosten voor het opruimen van gebruikt straalgrit die [eiseres 1] sowieso had moeten maken ad € 10.457,04. [eiseres 1] heeft dit alles betwist.
3.19.
De redelijke kosten van het schoonmaken van de productielocatie in Veldhoven en afvoer van verontreinigd straalgrit dienen als directe schade te worden aangemerkt (zie r.o. 3.5.).
3.20.
Voor de beoordeling van de vraag of [eiseres 1] in redelijkheid tot en met 31 oktober 2017 kosten heeft gemaakt voor sanering in risicoklasse 2 is het volgende van belang.
Vast staat dat de productielocatie van [eiseres 1] in Veldhoven is stilgelegd vanwege het daar, in monsters, aantreffen van asbest. In verband met de gevolgen daarvan voor haar bedrijfsvoering (en de zorgen bij haar personeel) kon [eiseres 1] in redelijkheid beslissen tot die stillegging. Dat is niet anders indien het, zoals [gedaagde 1] c.s. stelt, niet noodzakelijk was om de gehele productielocatie stil te leggen en het stilleggen van één productiehal volstond, zodat op dat onderdeel van het debat niet behoeft te worden ingegaan.
Voorts had [eiseres 1] een te respecteren belang bij een zo snel mogelijk begin van de sanering. Van haar kon niet gevergd worden dat zij, in een onzekere situatie, louter zou afwachten. Ook de berichtgeving vanuit [gedaagde 1] c.s. (zie tussenvonnis, onder 2.7. ) rept van het “zo spoedig mogelijk” reageren, te weten door het uitvoeren van een analyse. Bij de sanering van haar productielocatie mocht [eiseres 1] , gelet op de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van asbest en haar verplichtingen als werkgever, in redelijkheid het zekere voor het onzekere nemen door de sanering in risicoklasse 2 te laten uitvoeren zolang niet vast stond dat risicoklasse 1 volstond.
Tot 31 oktober 2017 bestond geen duidelijkheid over de vraag of het opruimen van het verontreinigde straalgrit volgens de geldende regelgeving (het Arbeidsomstandighedenbesluit) in risicoklasse 1 of risicoklasse 2 diende plaats te vinden. Wel was door een aankondiging van de ISZW vanaf 18 oktober 2017 bekend dat een onderzoek daarnaar uiterlijk 31 oktober 2017 zou worden afgerond. Gelet op de geruime tijd die zou verstrijken voordat duidelijkheid zou ontstaan kon in redelijkheid van [eiseres 1] niet verwacht worden dat zij die zou afwachten. Vervolgens heeft de ISZW op 31 oktober 2017 bekend gemaakt dat zij het opruimen van het straalgrit in risicoklasse 1 heeft ingedeeld.
3.21.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat [eiseres 1] in redelijkheid tot en met 31 oktober 2017 kosten voor sanering in risicoklasse 2 heeft gemaakt.
3.22.
Bij haar factuur van 10 november 2017 heeft Beelen voor haar werkzaamheden in de weken 42, 43 en 44 respectievelijk € 6.234,70, € 13.568,30 en € 14.106,90 in rekening gebracht. In aanmerking nemende dat week 44 van 30 oktober t/m 5 november loopt, dient van het over die week in rekening gebrachte bedrag 2/7de deel (€ 4.030,54) te worden toegerekend aan werkzaamheden op 30 en 31 oktober 2017. Het totaal van de aan [eiseres 1] in rekening gebrachte kosten voor sanering in risicoklasse 2 tot en met 31 oktober 2017 komt daarmee op (€ 6.234,70 + € 13.568,30 + € 4.030,54 =) € 23.833,54. De redelijkheid van deze kosten voor werkzaamheden in risicoklasse 2 tot en met 31 oktober 2017 is niet betwist. Dit bedrag dient daarom als directe schade te worden aangemerkt.
3.23.
Na 31 oktober 2017 kon [eiseres 1] in redelijkheid geen kosten van het – aanmerkelijk duurdere en onnodige – opruimwerk met toepassing van risicoklasse 2 maken (en vervolgens aan [gedaagde 1] c.s. als schade in rekening brengen). De daarmee gemoeide kosten staan immers – mede gelet op de aard van de schade en aard van de aansprakelijkheid (zie r.o. 2.11.) – niet in zodanig verband met de tekortkoming van [gedaagde 1] dat zij als schade als gevolg van die tekortkoming kunnen worden aangemerkt. Slechts redelijke kosten voor het opruimen van het verontreinigde straalgrit in risicoklasse 1 komen na 31 oktober 2017 voor vergoeding in aanmerking. Niet ter discussie staat dat voor die werkzaamheden in risicoklasse 1 geen gecertificeerd bedrijf nodig was. Toegestaan was dat het grit door eigen personeel van [eiseres 1] werd nat gemaakt en vervolgens werd opgeruimd. Dat [eiseres 1] op basis van het advies van de door haar ingeschakelde deskundige ervoor heeft gekozen om de werkzaamheden na 31 oktober 2017 toch door een gecertificeerde asbestsaneerder te laten uitvoeren is begrijpelijk en toegestaan. Het maakt echter niet dat de daarmee gemoeide – onnodige en duurdere – kosten als redelijke kosten kunnen worden aangemerkt. De na 31 oktober 2017 aan de werkzaamheden van Beelen verbonden kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
3.24.
Op basis van de stelling van [eiseres 1] dat er van de locatie in Veldhoven ruim 100 ton vervuild materiaal is afgevoerd, voert [gedaagde 1] c.s. als verweer dat het overgrote deel van de door [eiseres 1] gemaakte saneringskosten te wijten is aan eigen schuld van [eiseres 1] . Dit is een verweer waarvan [gedaagde 1] c.s. de stelplicht en bewijslast draagt. Zij stelt daartoe dat uit die door [eiseres 1] gestelde hoeveelheid afgevoerd materiaal blijkt dat [eiseres 1] in het verleden heeft verzuimd om geregeld het door haar gebruikte straalgrit op te ruimen. [eiseres 1] betwist echter dat zij het gebruikte straalgrit niet regelmatig afvoerde en dat het afgevoerde materiaal alleen uit gebruikt straalgrit bestaat. Daar zat volgens [eiseres 1] ook een slibmengsel bij, dat (naar de rechtbank begrijpt met asbest) verontreinigd was. Gelet op deze aldus voldoende gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [gedaagde 1] c.s. om, bij akte of pleidooi, feiten of omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat het afgevoerde materiaal alleen uit eerder gebruikt straalgrit bestond. Omdat [gedaagde 1] c.s. dat heeft nagelaten, komt niet vast te staan dat het afgevoerde materiaal alleen uit gebruikt straalgrit bestond en kan [gedaagde 1] c.s. evenmin worden gevolgd in haar stelling dat [eiseres 1] heeft verzuimd om geregeld het door haar gebruikte straalgrit op te ruimen. Het beroep van [gedaagde 1] c.s. op eigen schuld van [eiseres 1] slaagt daarom in zoverre niet.
3.25.
Dat laat onverlet dat zich onder het bij de sanering afgevoerde materiaal, gebruikt straalgrit zal hebben bevonden dat [eiseres 1] ook zou hebben moeten afvoeren indien [gedaagde 1] c.s. geen verontreinigd straalgrit zou hebben geleverd en dat zij daarvoor sowieso verwijderingskosten zou hebben moeten maken. Deze sowieso kosten dienen in mindering te worden gebracht op de door [gedaagde 1] c.s. te vergoeden saneringskosten. De aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. gemaakte berekening van deze sowieso kosten gaat er van uit dat het afgevoerde vervuilde materiaal volledig uit gebruikt straalgrit bestaat. Dat is echter niet komen vast te staan, zodat die berekening van [gedaagde 1] c.s. niet kan worden gevolgd. De kosten van de afvoer van de hoeveelheid gebruikt straalgrit die [eiseres 1] , de tekortkoming van [gedaagde 1] weggedacht, zou hebben moeten afvoeren worden bij gebreke van verdere aanknopingspunten in redelijkheid begroot op € 2.500.
3.26.
Het vorenstaande leidt er toe dat van de door Beelen aan [eiseres 1] gefactureerde bedragen een bedrag van (€ 23.833,54 - € 2.500 =) € 21.333,54 toewijsbaar is.
Facturen van Boels Verhuur B.V. (huur hekken)
3.27.
[eiseres 1] vordert vergoeding van de facturen van Boels Verhuur B.V. (verder: Boels) als onderdeel van de door haar als gevolg van de asbestverontreiniging van het straalgrit en de sluiting van haar productielocatie in Veldhoven geleden schade. Uit de specificatie van de overgelegde facturen van Boels d.d. 26 oktober 2017, 9 november 2017 en 22 november 2017 blijkt dat deze zien op de huur van 12 (evenements)hekken van 3,5 x 2 meter met klemmen en blok over de periode van 13 oktober t/m 20 november 2017. In onderling verband bezien maken deze stukken voldoende duidelijk dat de gehuurde hekken zijn gebruikt voor het afzetten van de verontreinigde delen van de productielocatie van [eiseres 1] . Dat [eiseres 1] , zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoert, niet inzichtelijk zou hebben gemaakt dat zij kosten voor het afzetten en afsluiten van verontreinigde delen van de productielocatie in afwachting van herstel heeft gemaakt, kan daarom niet worden gevolgd. Dat de hekken, zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoert, zouden zijn gebruikt voor de afzetting van een onnodig groot gebied van 6000 m² kan gelet op de totale lengte van de gehuurde hekken van (12 x 3,5 meter =) 42 meter ook niet worden gevolgd. Tot slot brengt de door [gedaagde 1] c.s. aangevoerde mogelijkheid dat voor een minder kostbare afzetting met linten gekozen had kunnen worden niet mee dat de door [eiseres 1] gemaakte meerkosten voor huur van hekken niet redelijk zijn. Het redelijkerwijs te verwachten verschil tussen de huur van hekken en de kosten van een afzetting met linten afwegende tegen het vanzelfsprekend grotere risico dat het afgezette gebied bij afzetting met linten toch wordt betreden, brengt mee dat [eiseres 1] redelijkerwijs voor een afzetting met hekken kon kiezen.
3.28.
Naar [gedaagde 1] c.s. erkent dienen kosten voor het afzetten en afsluiten van verontreinigde delen van de productielocatie in afwachting van herstel te worden aangemerkt als directe schade. Het vorenstaande leidt daarom tot toewijzing van het in totaal door Boels gefactureerde bedrag van € 1.864,08.
Facturen Informaxion e-messaging
3.29.
Niet ter discussie staat dat de facturen van Informaxion e-messaging de inkoopkosten van 4.500 credits voor SMS berichten betreft. [eiseres 1] stelt dat zij haar medewerkers per SMS heeft geïnformeerd over de mededeling(en) van [gedaagde 1] over de aanwezigheid van asbest in het door haar geleverde straalgrit, de onderzoeksresultaten van de door [eiseres 1] ingeschakelde derden en de melding van de sluiting van de productielocatie in Veldhoven met ingang van 9 oktober 2017.
3.30.
Voor de hand ligt dat [eiseres 1] als goed werkgever haar personeel moest en heeft willen inlichten en daarbij gebruik heeft gemaakt van SMS-berichten. Dat [eiseres 1] daarvoor kosten heeft moeten maken is niet betwist, evenmin als de geschiktheid van het communicatiemiddel en de redelijkheid van de kosten. Het gaat daarbij om een snelle methode om het personeel op de hoogte te stellen, niet om de vraag of deze SMS-berichten nodig waren voor het afzetten cq afsluiten van de productielocatie in Veldhoven. Gelet op de mogelijke gevolgen voor (de gezondheid van) het personeel die voortvloeien uit een asbestbesmetting acht de rechtbank deze kosten voorzienbaar en een rechtstreeks causaal verband tussen de kosten van die SMS berichten en de tekortkoming van [gedaagde 1] aanwezig. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde 1] c.s., dat het geen directe schade is, faalt voor zover het de kosten van de door [eiseres 1] aan haar medewerkers verzonden SMS berichten betreft. Die kosten, die overigens zoals [gedaagde 1] c.s. onbestreden heeft aangevoerd slechts 513 van de 4.500 ingekochte credits betreffen, komen daarom voor (€ 457,50 x 513/4.500=) € 52,16 voor vergoeding in aanmerking.
Factuur Zandbeek
3.31.
[eiseres 1] vordert een bedrag van € 1.662,50 aan kosten van het door haar ingeschakelde communicatiebureau Zandbeek. Het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat deze schadepost geen directe schade maar indirecte schade is, slaagt. Immers, [eiseres 1] stelt dat dit communicatiebureau voor haar een Q&A (questions & answers) heeft opgesteld dat is gevoegd bij een e-mail met informatie die zij aan haar werknemers heeft gezonden, maar laat na uit te leggen waarom dat in redelijkheid noodzakelijk was. Bij gebrek aan die uitleg valt niet in te zien dat dit kosten zijn als bedoeld in r.o. 3.5.
3.32 .
Het vorenstaande leidt tot afwijzing van het gevorderde bedrag van € 1.662,50.
Factuur Arbo-Unie Oost Brabant (advies en voorlichting)
3.33
Bij factuur van 6 november 2017 heeft de Arbo-Unie Oost Brabant een bedrag van € 3.480,15 exclusief BTW aan [eiseres 1] in rekening gebracht. [eiseres 1] vordert slechts vergoeding van een deel daarvan, te weten een bedrag van € 2.287,50 voor advisering en voorlichting. Anders dan [gedaagde 1] c.s. aanvoert, is voldoende duidelijk op welke manier deze kosten verband houden met het door haar geleverde verontreinigde straalgrit. Immers, [eiseres 1] stelt dat een aantal van haar medewerkers direct in aanraking is geweest met het verontreinigde straalgrit en dat zij daarom contact heeft gezocht met de Arbo Unie. Verder blijkt uit de op de bij de factuur behorende specificatie voldoende duidelijk dat het gevorderde bedrag bestaat uit de kosten die in rekening zijn gebracht voor 5 uur Arbo advies van een arbo-verpleegkundige op 9 oktober 2017 ad € 622,50 en 10 uur Arbo advies van een geregistreerd arbeidshygiënist op 9 en 10 oktober 2017 ad € 1.665 in totaal.
3.34.
Voormelde kosten van advisering dienen te worden aangemerkt als in redelijkheid noodzakelijk te achten kosten van onderzoek naar de gevolgen van de asbestverontreiniging van het door [gedaagde 1] geleverde straalgrit voor (de gezondheid van) de werknemers van [eiseres 1] . Aldus staan deze kosten in rechtstreeks causaal verband met de tekortkoming van [gedaagde 1] . Het bedrag van € 2.287,50 dient daarom als directe schade te worden aangemerkt en door [gedaagde 1] c.s. te worden vergoed.
Facturen en geprognosticeerde kosten Tilman Rosens Van der Corput ( juridisch advies)
3.35.
De gevorderde vergoeding van deze kosten ad € 37.267,19 in totaal dient te worden afgewezen. Immers, de artikelen 237 tot en met 240 Rv bevatten, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Deze regeling derogeert ingevolge art. 6:96 lid 3 BW juncto art. 241 Rv aan art. 6:96 lid 2 BW. Niet gesteld is dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid die tot een uitzondering op die regeling noopt. Evenmin is gesteld dat de advocaat van [eiseres 1] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht die meer hebben omvat dan de verrichtingen waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten.
Interne kosten [eiseres 1]
3.36 .
[eiseres 1] vordert een bedrag van € 20.074,96 aan intern gemaakte kosten voor het opbouwen van de straalcabine na sanering. [eiseres 1] heeft niet gesteld wanneer tot sanering van de straalcabine is overgegaan en heeft ook geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat zij, gelet op de risicoklasse waarvan zij ten tijde van die sanering kon uitgaan (zie r.o. 3.20.), in redelijkheid tot zodanige sanering van de straalcabine is overgegaan dat deze, kennelijk, geheel opnieuw moest worden opgebouwd. Evenmin heeft [eiseres 1] toegelicht wat het verband is tussen de door haar ter onderbouwing van deze schadepost overgelegde facturen van derden welke alle dateren uit de maanden februari tot en met mei 2018, en deze schadepost. Aan het door [eiseres 1] aangeboden bewijs met betrekking tot de facturen van Purall, Technische Unie, Brammer en Holland Mineraal wordt voorbijgegaan nu dit gelet op het voorafgaande niet relevant is en een bewijsaanbod niet kan dienen om gebreken in de stelplicht te repareren. Deze schadepost komt dan ook bij gebrek aan voldoende toelichting niet voor toewijzing in aanmerking.
Dekkingsverliezen
3.37.
[eiseres 1] vordert gemiste realisatie van dekking van indirecte productiekosten
(€ 86.285,00), algemene kosten (€ 43.366,00) en directe lonen (€ 55.437,00) door het afzetten van een groot deel van de productielocatie door asbestverontreiniging. Hiermee is gegeven dat deze schadepost bestaat uit schade die [eiseres 1] stelt te hebben geleden doordat zij de productie in haar productielocatie in Veldhoven heeft moeten stilleggen. Dergelijke schade dient te worden aangemerkt als indirecte schade (zie r.o. 2.3.). Dit betekent dat het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat deze gestelde schade geen directe schade is, slaagt en dat deze schadepost dient te worden afgewezen.
Rente
3.38.
De toe te wijzen schadevergoeding noch het toe te wijzen bedrag uit hoofde van de toezegging bij de brief van 7 oktober 2017 is gegrond op een betalingsverbintenis uit een handelsovereenkomst. De door [eiseres 1] primair gevorderde wettelijke handelsrente is daarom niet toewijsbaar. Slechts wettelijke rente kan worden toegewezen en wel vanaf 28 december 2017. Immers, uit de voormelde data van de facturen waarbij de door [gedaagde 1] c.s. te vergoeden kosten in rekening zijn gebracht volgt dat die kosten na 7 oktober 2017 maar vóór 28 december 2017 opeisbaar zijn geworden.
In mindering te brengen posten
3.39.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 1] op 28 december 2017 15,8 ton ongebruikt straalgrit bij [eiseres 1] heeft opgehaald en daarvoor een creditfactuur van 4 mei 2018 voor het bedrag van € 2.007,71 aan [eiseres 1] heeft afgegeven. Eveneens staat vast dat [gedaagde 1] op 4 mei 2018 aan [eiseres 1] het in r.o. 3.16. bedoelde bedrag van € 10.290 heeft voldaan (het tussenvonnis vermeldt in r.o. 2.13. abusievelijk het bedrag van € 9.800).
3.40.
Partijen zijn het er over eens dat deze bedragen in mindering strekken op de vordering van [eiseres 1] . De rechtbank zal partijen hierin volgen met dien verstande dat de bedragen op het moment van voldoening (4 mei 2018) in mindering zullen worden gebracht.
Schadestaat
3.41.
Voor een schadestaatprocedure is alleen plaats indien de te vergoeden schade niet geheel in deze procedure kan worden begroot. [eiseres 1] dient daarom feiten te stellen waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk (nog meer) schade is geleden die in dit stadium nog niet kan worden begroot. Niet vereist is dat nu al aannemelijk is dat die schade is geleden. Slechts de mogelijkheid dat die schade is geleden moet voldoende aannemelijk zijn en aan die voorwaarde is betrekkelijk snel voldaan.
3.42.
[eiseres 1] stelt dat de schade nog kan oplopen omdat zij door een werknemer die in en om de straalcabine werkte aansprakelijk is gesteld voor het geval zich bij hem gezondheidsschade verwezenlijkt. Verder stelt [eiseres 1] dat zij mogelijk in de toekomst door werknemers die in contact zijn geweest met het verontreinigde straalgrit, dan wel door (werknemers van) het bedrijf Baetsen dat de containers met afvalgrit afvoerde, kan worden aangesproken. [gedaagde 1] c.s. betwist dat aannemelijk is dat [eiseres 1] door derden zal worden aangesproken en voert daartoe aan dat gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan het verontreinigde straalgrit onaannemelijk is.
3.43.
[eiseres 1] heeft ter zitting gesteld dat zij door een werknemer aansprakelijk is gesteld voor door hem als gevolg van blootstelling aan asbest geleden en te lijden gezondheidsschade. Dat is niet gemotiveerd betwist. In zoverre is voldoende gesteld voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. Dat geldt, tegen die achtergrond, ook voor de mogelijkheid dat nog andere van haar werknemers haar aansprakelijk zullen stellen. In het licht van artikel 7:658 BW en de daaruit voortvloeiende bewijslast voor werkgevers kan gezondheidsschade van werknemers van [eiseres 1] als gevolg van blootstelling aan het door [gedaagde 1] geleverde met asbest verontreinigde straalgrit directe schade opleveren.
Dat geldt echter niet voor werknemers van derden. Voorts heeft [eiseres 1] ten aanzien van de schade van werknemers van Baets slechts gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat zij aansprakelijk wordt gesteld. Dat is te vaag en te weinig in het licht van de onder 3.41 bedoelde toets.
3.44.
Het vorenstaande leidt er toe dat de door [eiseres 1] gevorderde vergoeding van nadere schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet zal worden toegewezen voor zover die ziet op schade van haar eigen werknemers.
Bewijsaanbiedingen
3.45.
[eiseres 1] heeft bewijs aangeboden met betrekking tot het zijdens [gedaagde 1] gestelde onder de punten 179 en 181 t/m 193 in de antwoordakte. Dit bewijsaanbod is onduidelijk omdat noch de antwoordakte van [gedaagde 1] c.s. noch de antwoordakte van [eiseres 1] punten met die nummers bevatten. Aan dit bewijsaanbod dient daarom als onvoldoende gespecificeerd voorbij te worden gegaan.
3.46 .
Al het door [gedaagde 1] c.s. in haar antwoordakte onder randnummer 137 aangeboden bewijs is gelet op het voorafgaande niet relevant voor de beslissing, zodat daaraan kan worden voorbijgegaan. Hetzelfde geldt voor het door [eiseres 1] aangeboden bewijs op die aldaar door [gedaagde 1] c.s. genoemde punten.
Conclusie
3.47 .
Samengevat leidt hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en het vorenstaande tot het volgende:
 de door [eiseres 1] onder 1. gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar voor zover die ziet op gezondheidsschade die haar werknemers ten gevolge van het door [gedaagde 1] geleverde, met asbest verontreinigde straalgrit hebben geleden of zullen lijden. Voor het overige dient deze vordering – gelet op hetgeen over de schadevorderingen van [eiseres 1] wordt beslist – bij gebrek aan belang te worden afgewezen;
 de door [eiseres 1] onder 2. gevorderde geldsom is toewijsbaar tot het bedrag van
(€ 10.290 (r.o. 3.17.) + € 21.333,54 (r.o. 3.26.) + € 1.864,08 (r.o. 3.28.) + € 52,16 (r.o. 3.30) + € 2.287,50 (r.o. 3.34.) =) € 35.827,28, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 december 2017 en per 4 mei 2018 te verminderen met het bedrag van (€ 10.290 + € 2.007,71 =) € 12.291,71;
 de door [eiseres 1] onder 3. gevorderde vergoeding van nadere schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet zal worden toegewezen voor zover die ziet op gezondheidsschade die haar werknemers ten gevolge van het door [gedaagde 1] geleverde, met asbest verontreinigde straalgrit hebben geleden of zullen lijden.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.48 .
[gedaagde 1] c.s. voert verweer tegen de door [eiseres 1] gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Dit verweer faalt om de navolgende redenen.
De uit te spreken veroordeling tot betaling van een geldsom brengt mee dat [eiseres 1] moet worden vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis te hebben. Niet in te zien valt dat de omstandigheid dat [gedaagde 1] c.s. door meerdere partijen is aangesproken, zoals [gedaagde 1] c.s. stelt, extra restitutierisico’s meebrengt indien dit vonnis in hoger beroep zou worden vernietigd. Bovendien valt niet in te zien dat die aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. mogelijk opkomende omstandigheid voor rekening van [eiseres 1] zou dienen te komen. Andere feiten die maken dat het belang van [gedaagde 1] c.s. dat zich tegen uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis verzet, zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiseres 1] bij die uitvoerbaarheid bij voorraad, zijn niet gesteld. De omstandigheid dat [gedaagde 1] c.s. door haar maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en haar klanten zo snel mogelijk op de hoogte te stellen thans geconfronteerd wordt met te betalen schadevergoedingen is niet een dergelijk feit, maar een gevolg van het naar behoren naleven van haar verplichtingen.
3.49 .
Voor het verbinden van de voorwaarde van zekerheidstelling aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaringen van de geldelijke veroordeling, zoals subsidiair door [gedaagde 1] c.s. verzocht, bestaat gelet op de relatief beperkte omvang van de geldelijke veroordeling geen aanleiding.
3.50.
Op grond van het vorenstaande zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als na te melden zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Proceskosten
3.51 .
[gedaagde 1] c.s. zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde en hoofdelijk aansprakelijke partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres 1] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- de dagvaardingen
276,48
(€ 85,79 + € 85,79 + € 104,90)
- het griffierecht
1.950,00
- salaris advocaat
2.780,00
(4 punten x tarief III à € 695,00 per punt)
totaal
5.006,48
De door [eiseres 1] gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.
in reconventie
3.52 .
De oorspronkelijke vordering is door [eiseres 2] ingesteld voor het geval dat derden haar zullen aanspreken voor schade die zij menen te hebben geleden als gevolg van het verontreinigde straalgrit dat [eiseres 2] aan [verweerster] heeft geleverd. De vordering is verminderd tot nihil, waarbij [eiseres 2] als reden heeft opgegeven dat zij vooralsnog niet door een dergelijke derde is aangesproken. Hiermee is gegeven dat [eiseres 2] haar vordering prematuur heeft ingesteld. Daarmee heeft zij nodeloos proceskosten aan de zijde van [verweerster] veroorzaakt.
3.53 .
Het vorenstaande leidt er toe dat geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, maar dat [eiseres 2] als de partij die deze nodeloos heeft veroorzaakt dient te worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] . Deze kosten worden begroot op nihil aan verschotten en op € 543,00 aan salaris van de advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief II à € 543,00 per punt).
3.54 .
De door [verweerster] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

4. De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling aan [eiseres 1] , des dat de één betalende de anderen zullen zijn gekweten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de hoofdsom van € 35.827,28 (zegge: vijfendertigduizend achthonderd zevenentwintig euro en achtentwintig cent), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 december 2017 en per 4 mei 2018 te verminderen met het bedrag van € 12.291,71 (zegge: twaalfduizend tweehonderd éénennegentig euro en éénenzeventig cent);
4.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres 1] te dragen schadevergoeding wegens gezondheidsschade van werknemers van [eiseres 1] die zij hebben geleden en zullen lijden ten gevolge van de verkoop en levering van met asbest verontreinigd straalgrit door [gedaagde 1] aan [eiseres 1] en veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling, des dat de één betalende de anderen zullen zijn gekweten, van de nadere schade die [eiseres 1] daardoor aanvullend op het onder 4.1 vermelde bedrag lijdt, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres 1] tot op heden begroot op € 5.006,48 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na het wijzen van dit vonnis;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn gekweten in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
4.7.
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 543,00;
4.8.
veroordeelt [eiseres 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 89,00 aan salaris advocaat;
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A.S. Arnold en mr. D. van Dooren en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 3 juni 2020.
2515/2457/3179/106