ECLI:NL:RBROT:2018:6112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
ROT 18/142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2017. De waarde was vastgesteld op € 159.000,- bij beschikking van 15 februari 2017. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting op 23 juli 2018 heeft eiser zijn standpunt gewijzigd, wat de rechtbank in strijd achtte met de goede procesorde, omdat verweerder niet in de gelegenheid was om adequaat te reageren op deze wijziging. De rechtbank oordeelde dat de standpuntwijziging van eiser niet kon worden meegenomen in de beoordeling van het beroep, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling meer mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser,

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Klein.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 15 februari 2017, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [straatnaam + nummer] te [woonplaats 2] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 159.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 december 2017 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2018. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaken ROT 18/1072, ROT 18/1074, ROT 18/1075, ROT 18/1076, ROT 18/1077 en ROT 18/1079.
Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verder waren de taxateurs [X] en [Y] aanwezig.

Overwegingen

1. In zijn beroepschrift heeft eiser gesteld dat de waarde (aanzienlijk) lager dient te worden vastgesteld. In zijn brief van 12 juli 2018 voert hij als reactie op het verweerschrift en het taxatierapport van verweerder (van 14 februari 2018) aan dat de waarde aanzienlijk hoger dient te worden vastgesteld. In tegenstelling tot de situatie in een eerdere beroepszaak van de gemachtigde bij deze rechtbank, zaaknummers ROT 17/1054, ROT 17/1442 en ROT 17/2090, uitspraak 20 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5851, acht de rechtbank een dergelijk ingrijpende standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn wel in strijd met de goede procesorde, zeker als verweerder niet in de gelegenheid was daarop een adequate reactie te formuleren. Bovendien sluit eiser niet aan bij de waarde die volgt uit het taxatierapport, terwijl hij dat in de uitspraak van 20 juli 2018 wel deed. Wel neemt eiser de in het taxatierapport genoemde kapitalisatiefactoren voor juist aan, maar verwerkt die vervolgens in een eigen berekening die hoger uitkomt dan de in het taxatierapport vastgestelde waarde.
2. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat uitsluitend nog als beroepsgrond aan de orde is dat de waarde te laag is en waarom. De overige, eerder aangevoerde gronden heeft hij ter zitting ingetrokken. Nu de rechtbank de standpuntwijziging in strijd acht met de goede procesorde, dient dit standpunt buiten beschouwing te worden gelaten. Dat betekent dat er geen sprake meer is van een inhoudelijk te beoordelen beroep. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 27 juli 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).