7.1.De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Op grond van artikel 9e, eerste lid, van de Ew, zijn Provinciale staten bevoegd gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net. De gemeenteraad is voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.
Artikel 9f, leden 1, 2 en 6, van de Ew luidt als volgt:
1. Gedeputeerde staten coördineren de voorbereiding en bekendmaking van de besluiten, aangewezen op grond van artikel 9d, eerste lid, ten behoeve van de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid.
2. Gedeputeerde staten nemen de in het eerste lid bedoelde besluiten met uitsluiting van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan, tenzij dit een bestuursorgaan van het Rijk is.
6. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat het eerste of tweede lid niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, indien:
a. in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van het eerste lid de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of dat daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden, of
b. is voldaan aan de krachtens artikel 9e, zesde lid, voor die provincie gestelde minimum realisatienorm.
De coördinatie en besluitvorming voor vergunningverlening voor windparken tussen de 5 en 100 MW is gelet op artikel 9f, eerste en tweede lid, van de Ew een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten (GS). Die wettelijke regeling heeft met name als doel de besluitvorming over de gewenste projecten te versnellen. Het gebruik van die bevoegdheden leidt echter niet in elke situatie tot de gewenste versnelde besluitvorming. De Ew biedt in artikel 9f, zesde lid, de mogelijkheid om die besluitvorming en coördinatie op provinciaal niveau buiten toepassing te verklaren indien redelijkerwijs niet te verwachten valt dat provinciale besluitvorming tot de gewenste versnelling zal leiden. In dat geval is de gemeente het bevoegd gezag.
GS hebben in dit geval op grond van artikel 9f, zesde lid, besloten dat de bevoegdheidsverdeling als bedoeld in het eerste en tweede lid van genoemde wet niet van toepassing is op de windprojecten op Goeree-Overflakkee.
Dat is door GS kenbaar gemaakt door het aangaan van de “Overeenkomst niet invullen provinciale bevoegdheid omgevingsvergunning locatie windenergie gemeente Goeree-Overflakkee” van 30 oktober 2014. Later is op 27 oktober 2016 een nieuwe overeenkomst opgesteld waarin de overeenkomst tussen provincie en gemeente verlengd is. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat de overeenkomst van 30 oktober 2014 of de verlenging van 27 oktober 2016 onrechtmatig zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in dit geval het bevoegd gezag is. Het betoog van eisers 3 en 4 faalt.
Het beroep van eiseressen 1 tegen het bestreden besluit 1 (zaak 17/6703)
8. [bedrijfsnaam 1] is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend [locatie] , dat grenst aan de locatie waarop windturbines van het windpark Blaakweg zijn voorzien. [bedrijfsnaam 2] heeft dit perceel in gebruik als akker- en tuinbouwbedrijf.
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat zij onaanvaardbare hinder en beperkingen in de bedrijfsvoering zullen ondervinden. De windturbines van het windpark Blaakweg worden immers op zeer korte afstand van hun perceel gerealiseerd. Zij verwachten bijvoorbeeld storing van de GPS-apparatuur die door Jacobs Agri B.V. wordt gebruikt in de bedrijfsvoering. Ook slagschaduw en beperking van de mogelijkheid om drones te gebruiken in de bedrijfsvoering zullen zich voordoen.
Zij menen dat in de Nota van beantwoording van de zienswijzen deze bezwaren niet dan wel onvoldoende door verweerder zijn weerlegd. Er is uitsluitend gesteld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat deze beperkingen zich zullen voordoen. Dit vinden eiseressen te kort door de bocht. Zij menen dat hun stelling, dat drones niet meer kunnen worden ingezet voor de bedrijfsvoering, niet onaannemelijk is. De drones moeten het volledige perceel kunnen bestrijken en dat gaat niet wanneer de rotorbladen over het perceel heen draaien.
Verder voeren eiseressen aan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat radarsystemen kunnen worden gehinderd door windturbines. Eiseressen menen dat het dus niet op voorhand onaannemelijk is dat GPS-apparatuur kan worden gestoord door de aanwezigheid van de windturbines op zeer korte afstand. Verweerder kon dit daarom niet zonder meer van de hand wijzen maar had dit nader moeten onderzoeken.
Eiseressen stellen zich voorts op het standpunt dat de omstandigheid dat de rotorbladen van windturbine 1 over hun perceel kunnen draaien terwijl zij daar geen toestemming voor hebben verleend, met zich brengt dat hier sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor realisering van het windpark die, gelet op vaste jurisprudentie daarover, al reden had moeten zijn om de gevraagde vergunning te weigeren.
Nu verder de beperkingen van het draaien van de rotorbladen over hun perceel hun bedrijfsvoering niet nader zijn onderzocht, zijn eiseressen van mening dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, waardoor ook geen goede belangenafweging heeft kunnen plaatsvinden.
Eiseressen wijzen er verder op dat de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee op de dag vóór het verlenen van de omgevingsvergunning het bestemmingsplan Windlocatie Battenoord heeft vastgesteld dat in het realiseren van het windpark Blaakweg voorziet. Er is evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt voor het coördineren van de vaststelling van een bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning, de gemeentelijke coördinatieregeling van paragraaf 3.6.1 van deze wet.
Nu dat niet is gebeurd, moet tegen beide besluiten afzonderlijk worden opgekomen. Tegen de omgevingsvergunning bij de rechtbank en tegen het bestemmingsplan bij de Afdeling. Die procedures kunnen door elkaar gaan lopen en dat kan tot ongewenste consequenties leiden. De coördinatieregeling is bedoeld om ervoor te zorgen dat wat bij elkaar hoort, ook als één geheel wordt behandeld. Eiseressen zijn dan ook van mening dat de gemeente gebruik had moeten maken van de gemeentelijke coördinatieregeling in paragraaf 3.6.1 van de Wro. Nu dat niet is gebeurd, is in de visie van eiseressen sprake van détournement de procédure.