ECLI:NL:RBROT:2018:6042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
10/812222-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen vrachtwagen en fietser met beoordeling van schuld en strafmaat

Op 30 maart 2018 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die betrokken was bij een aanrijding met een fietser op 6 mei 2016 te Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de aanrijding niet aan de schuld van de vrachtwagenchauffeur te wijten was, maar dat hij wel gevaar en hinder had veroorzaakt door twee verkeersfouten te begaan. De verdachte had rechtsaf geslagen terwijl hij voorgesorteerd stond om rechtdoor of linksaf te gaan en had geen voorrang verleend aan de fietser die zich aan zijn rechterzijde bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen aanmerkelijke schuld had aan het ongeval, maar dat hij als professioneel vrachtwagenchauffeur zich had moeten realiseren dat zijn manoeuvre gevaarlijk was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/812222-16
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortedatum verdachte 1] op [geboortedatum verdachte 2] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte twee verkeersfouten heeft begaan. Hij is rechtsaf geslagen, terwijl hij voorgesorteerd stond in het vak dat bestemd is om linksaf of rechtdoor te gaan. Daarnaast heeft hij geen voorrang verleend aan een fietser die rechtdoor reed. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het daarop volgende verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij met zijn vrachtauto rechtsaf moest maar dat hij niet kon voorsorteren op de rijstrook, bestemd voor het rechtsaf slaand verkeer, omdat hij dan de bocht niet zou kunnen maken. Hij had daarom zijn vrachtwagen links van die rijstrook voor het stoplicht tot stilstand gebracht om zodoende een ruime bocht naar rechts te kunnen maken.
4.1.3.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte reed op 6 mei 2016 in zijn vrachtauto op de Bergsingel te Rotterdam en wilde bij de kruising met de Bergweg rechtsaf slaan in de richting van de Schiekade. Hij stond bij de verkeerslichten voor die kruising stil en rechts naast hem stond een fietser te wachten op het groene stoplicht.
De verkeerssituatie is op die plek als volgt. Aan de rechterzijde is een strook voor verkeer dat rechtsaf wil slaan, in het midden een strook voor fietsers en aan de linkerzijde een voorsorteervak voor verkeer dat rechtdoor of linksaf wil slaan. Voor de voorsorteervakken van de auto’s bevindt zich een strook voor fietsers.
Toen de verkeerslichten op groen sprongen en de verdachte rechtsaf wilde slaan, heeft hij geen voorrang verleend aan de fietser die zich aan zijn rechterzijde bevond omdat hij haar niet had gezien. De verdachte heeft vervolgens de fietser geraakt, waarna zij ten val kwam en deels onder de (bumper van de) vrachtwagen terecht kwam.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de verdachte is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de verklaringen van de fietser en de getuige in combinatie met de bevindingen zoals die door de verbalisanten ter plaatse zijn gedaan, vast staat dat de verdachte met zijn vrachtauto in het voorsorteervak voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer heeft gestaan.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt echter dat hij voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de risico’s van zijn manoeuvre voor het overige verkeer te beperken. Hij heeft zijn rechter richtingaanwijzer aangezet en heeft in zijn spiegels gekeken. Dit betreffen er vier in totaal aan de rechter zijde. Hij heeft verklaard dat de fietser zich in zijn dode hoek moet hebben bevonden. Uit voornoemde verklaringen van getuige en de fietser blijkt ook dat de fietser naast de vrachtwagen stond en niet in de fietsstrook vóór de vrachtwagen.
Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte met zijn vrachtwagen de bocht naar rechts niet had kunnen maken wanneer hij rechts voorgesorteerd had gestaan.
Al de voorgaande omstandigheden tegen elkaar afwegend, concludeert de rechtbank dat de verdachte geen aanmerkelijke schuld heeft aan het verkeersongeval. Wel heeft hij, door de twee verkeersovertredingen te begaan, gevaar veroorzaakt op de weg en het verkeer gehinderd.
De verdachte had als professioneel vrachtwagenchauffeur zich moeten realiseren dat de manoeuvre die hij wilde maken, door de grootte van zijn vrachtwagencombinatie in deze verkeerssituatie zoveel gevaar en hinder zou opleveren dat hij hiervan had behoren af te zien. Gelet op de plaats waar de vrachtwagen was opgesteld, hoefde de fietser die naast hem stond te wachten, er immers geen rekening mee te houden dat de verdachte rechtsaf zou slaan. De verdachte heeft aldus een gevaarlijke situatie gecreëerd waarbij een ongeval werd veroorzaakt
4.1.4.
Conclusie
Niet bewezen is dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Wel is het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 06 mei 2016 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de kruising, gevormd door de
voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Bergsingel en de Bergweg,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt, en het verkeer
op die wegen werd gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, stond voorgesorteerd om op die kruising rechtdoor dan wel
linksaf te slaan, en
-rechts naast hem, verdachte, één fietser, stilstond op de aldaar gelegen fietsstrook,
op die kruising rechtsaf is gaan slaan en
vóór het naar rechts indraaien van zijn voertuig zich er niet voldoende van
heeft vergewist of zich rechts dicht naast zijn voertuig en/of dicht voor zijn
voertuig fietsers bevonden op die fietsstrook en het kruisingsvlak en
een fietser, die inmiddels doende was die kruising rechtdoor over te steken,
niet heeft opgemerkt en
die fietser niet heeft laten voorgaan en
vervolgens op die kruising in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen
met die fietser.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit feiten, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gevaar veroorzaakt op de weg en het verkeer gehinderd. Hij is bij een kruising rechtsaf geslagen, terwijl hij voorgesorteerd stond om rechtdoor of linksaf te gaan. Vervolgens heeft hij geen voorrang gegeven aan een fietser. Hij is tegen haar aangereden, waarna zij ten val kwam. Door het ongeval heeft de fietser flink letsel opgelopen. Haar schouderblad is gebroken en zij heeft een nekhernia opgelopen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, het subsidiair ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, zal de op te leggen straf lager zijn dan de strafeis van de officier van justitie. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient ertoe de verdachte erop te wijzen dat hij als vrachtwagenbestuurder in bepaalde verkeerssituaties extra voorzichtig moet zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500, 00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
10 dagen hechtenis;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op 30 maart 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 mei 2016 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te
dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising, gevormd door de voor
het openbaar verkeer openstaande wegen, de Bergsingel en de Bergweg, althans
op één van deze wegen,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, stond voorgesorteerd om op die kruising rechtdoor dan wel
linksaf te slaan, en/of
-rechts naast hem, verdachte, fietsers, althans één fietser, stilstond op de
aldaar gelegen fietsstrook,
op die kruising rechtsaf is gaan slaan en/of
vóór het naar rechts indraaien van zijn voertuig zich er niet voldoende van
heeft vergewist of zich rechts dicht naast zijn voertuig en/of dicht voor zijn
voertuig fietsers bevonden op die fietsstrook en/of het kruisingsvlak en/of
een fietser, die (inmiddels) doende was die kruising rechtdoor over te steken,
niet heeft opgemerkt en/of
die fietser niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) op die kruising in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen
met die fietser, die als gevolg daarvan ten val is gekomen en onder die
vrachtwagen is terechtgekomen,
waardoor die fietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te
weten een schouderbladbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 mei 2016 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de kruising, gevormd door de
voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Bergsingel en de Bergweg,
althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer
op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, stond voorgesorteerd om op die kruising rechtdoor dan wel
linksaf te slaan, en/of
-rechts naast hem, verdachte, fietsers, althans één fietser, stilstond op de
aldaar gelegen fietsstrook,
op die kruising rechtsaf is gaan slaan en/of
vóór het naar rechts indraaien van zijn voertuig zich er niet voldoende van
heeft vergewist of zich rechts dicht naast zijn voertuig en/of dicht voor zijn
voertuig fietsers bevonden op die fietsstrook en/of het kruisingsvlak en/of
een fietser, die (inmiddels) doende was die kruising rechtdoor over te steken,
niet heeft opgemerkt en/of
die fietser niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) op die kruising in botsing of aanrijding of aanraking is gekomen
met die fietser.