ECLI:NL:RBROT:2018:598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
6152244 \ CV EXPL 17-24135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en terugvordering door verzekeraar na uitkering aan niet-begunstigde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Levensverzekering N.V. en [gedaagde]. ASR had een uitkering gedaan aan [gedaagde], de vader van de begunstigde, terwijl de verzekering alleen op naam van de zoon stond. De zoon ontdekte in 2015 dat hij nooit de uitkering had ontvangen en deed aangifte van fraude tegen zijn vader. ASR vorderde terugbetaling van de onterecht ontvangen bedragen, omdat de uitkering volgens de polisvoorwaarden alleen aan de zoon had mogen worden gedaan. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van onverschuldigde betaling, omdat ASR geen rechtsgrond had om aan [gedaagde] uit te keren. De verjaringstermijn voor de vordering was niet verstreken, omdat ASR pas in 2015 op de hoogte was geraakt van de onterechte uitkering. De kantonrechter veroordeelde [gedaagde] tot terugbetaling van € 11.094,22 aan ASR, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde hem ook aansprakelijk voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6152244 \ CV EXPL 17-24135
uitspraak: 9 februari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.P. Timmers.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ASR” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 3 juli 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] is de vader van [de zoon], geboren op [geboortedatum] 1991 (hierna: de zoon).
2.2.
De rechtsvoorganger van ASR heeft met de zoon, destijds vertegenwoordigd door [gedaagde] als wettelijk vertegenwoordiger, een verzekering afgesloten. Dit was een zogenaamd ABC Spaarplan met ingangsdatum 1 december 1994. De verzekering eindigde per 1 januari 2010. De contractuele uitbetalingsdatum was 15 mei 2010.
2.2.
Op 17 maart 2010 heeft ASR een opdracht tot uitbetaling ontvangen die is gedagtekend op 26 februari 2010 (hierna: het uitbetalingsformulier). Met dit uitbetalingsformulier kan de begunstigde van de verzekering, te weten de zoon, verzoeken de uitkering van het ABC Spaarplan over te maken op een op het formulier in te vullen rekeningnummer ten name van de begunstigde, waarbij de originele polis (of het laatste afgegeven wijzigingsblad) diende te worden meegestuurd. Op het uitbetalingsformulier is ingevuld dat het bedrag diende te worden overgemaakt op het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer]. Onderaan het uitbetalingsformulier zijn twee handtekeningen geplaatst. De bankrekening [bankrekeningnummer] staat op naam van [gedaagde].
2.3.
Op 15 mei 2010 heeft ASR een bedrag van € 8.931,46 overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer]. Aangezien de verzekering in aanmerking kwam voor een vergoeding in het kader van de zogenaamde Compensatieregeling Beleggingsverzekeringen is door ASR in juni 2011 een vergoeding overgemaakt van € 433,- op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer].
2.4.
Op 18 juni 2015 heeft de zoon bij ASR aangegeven dat hij had ontdekt dat de verzekering tot uitkering was gekomen, maar dat hij deze uitkering nooit had ontvangen. Volgens de zoon had [gedaagde] gefraudeerd met zijn handtekening. De zoon heeft op 30 juli 2015 hiervan aangifte gedaan.
2.5.
Op 24 maart 2016 heeft ASR alsnog aan de zoon uitgekeerd het bedrag van de uitkering van € 8.931,46 plus rente vanaf 15 mei 2010 (€ 1.660,61) en het compensatiebedrag van € 433,- plus rente (€ 69,15). Totaal heeft ASR € 11.094,22 uitgekeerd aan de zoon.
2.6.
ASR heeft vervolgens [gedaagde] meerdere keren verzocht tot terugbetaling van de onterecht ontvangen gelden. [gedaagde] is hiertoe niet overgegaan.

3.De vordering

3.1.
ASR heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 11.094,22 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2016. Tevens heeft ASR veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten gevorderd.
3.2.
Aan haar vordering heeft ASR primair onverschuldigde betaling ten grondslag gelegd, subsidiair ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair onrechtmatige daad. ASR heeft daartoe het volgende aangevoerd.
ASR heeft jegens [gedaagde] onverschuldigd gepresteerd nu er is betaald aan [gedaagde] terwijl deze geen recht heeft op enige uitkering van ASR en er op grond van de verzekeringsovereenkomst alleen aan de begunstigde, namelijk de zoon, had mogen worden uitgekeerd.
[gedaagde] is door ontvangst van de uitkering en de compensatievergoeding ongerechtvaardigd verrijkt en ASR is tevens verarmd nu zij eenzelfde uitkering heeft moeten doen aan de zoon.
Daarnaast is de zoon volgens zijn aangifte van mening dat zijn handtekening door [gedaagde] is vervalst. Ook heeft [gedaagde] zijn eigen rekeningnummer ingevuld op het formulier. [gedaagde] heeft de indruk willen wekken dat aan de zoon werd uitgekeerd. Door de handtekening van de zoon te vervalsen en bovendien zijn eigen rekeningnummer in te vullen heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens ASR en heeft ASR schade geleden, omdat ASR gehouden was om een bedrag gelijk aan de eerdere uitkering en de compensatie, vermeerderd met de rente, over te maken aan de zoon.
Er is volgens ASR geen sprake van verjaring van de vordering, omdat zij pas op 18 juni 2015 bekend ermee was geworden dat zij een vordering op [gedaagde] had.

4.Het verweer

[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd. De zoon heeft getekend voor de uitbetaling op 26 februari 2010 en dit was een doelbewuste opdracht van hem. Kennelijk was het de bedoeling van de zoon dat de uitkering uitbetaald zou worden op het rekeningnummer van [gedaagde], omdat de zoon het rekeningnummer van [gedaagde] erop heeft gezet. Als dit niet zijn bedoeling was, dan is de zoon verantwoordelijk voor zijn eigen fout. Van een ten onrechte overgeboekt bedrag is geen sprake.
Omdat de zoon opdracht tot uitbetaling heeft gedaan is er geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking volgens [gedaagde].
Omdat er tussen [gedaagde] en ASR geen contractuele verhouding bestaat, kan ASR hem slechts aanspreken op grond van onrechtmatige daad. ASR heeft een bijzondere zorgplicht. Het mag verwacht worden dat zij het rekeningnummer checkt. Dit heeft ASR niet gedaan, terwijl dit wel van haar verwacht mag worden.
Er is volgens [gedaagde] geen sprake van vervalsing van de handtekening van de zoon. De aangifte is geseponeerd, zodat ASR hem ten onrechte in een kwaad daglicht heeft gezet. Omdat er verschil van mening is over de authenticiteit van de handtekening van de zoon, zal een handschriftdeskundige duidelijkheid hierover kunnen geven. Dit is van belang, omdat de opdracht tot uitbetaling van de zoon een rechtsgrond biedt op basis waarvan verschuldigd is betaald.
De vordering is volgens [gedaagde] verjaard, omdat de eerste brief van ASR dateert van 21 maart 2016 terwijl de uitkering al heeft plaatsgevonden op 15 mei 2010. De verjaringstermijn is vijf jaar, zodat de vordering verjaard is.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal eerst het verweer van [gedaagde] op verjaring beoordelen, omdat dit het meest verstrekkende verweer is. ASR heeft zich op het standpunt gesteld dat zij pas in 2015 ermee bekend is geworden dat niet de zoon maar [gedaagde] de uitkering had ontvangen. Dit wordt door [gedaagde] niet betwist. Omdat de verjaringstermijnen van artikel 3:309 BW en artikel 3:310 lid 1 BW in ieder geval pas gaan lopen op het moment dat ASR met het bestaan van de vordering/de schade bekend is, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van verjaring. Er is immers nog geen vijf jaar verstreken na 2015.
5.2.
ASR stelt primair dat sprake is van onverschuldigde betaling en [gedaagde] daarom tot teruggave van het door hem ontvangen bedrag gehouden is.
5.3.
Op grond van artikel 6:203 lid 1 en 2 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Als de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
5.4.
Vaststaat dat ASR op 15 mei 2010 € 8.931,46 heeft overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde] en dat ASR in juni 2011 € 433,- heeft overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde]. Van een betaling als bedoeld in artikel 6:203 lid 1 BW is derhalve sprake.
5.5.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of de betaling van dit bedrag zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. ASR heeft zich – onbetwist – op het standpunt gesteld dat de uitkering op basis van de polisvoorwaarden alleen aan de begunstigde van de uitkering kan en mag worden overgemaakt en dat dit ook expliciet is aangegeven op het uitbetalingsformulier. Niet in geschil is, zodat vaststaat, dat de zoon de begunstigde van de uitkering is. Aan de uitbetaling van ASR aan [gedaagde] lag gelet hierop geen rechtsgrond ten grondslag. ASR kan alleen aan de zoon verschuldigd betalen.
5.6.
Ook als vast komt te staan dat de handtekening op het uitbetalingsformulier van de zoon is en daarmee dat het de bedoeling van de zoon was dat de uitkering aan [gedaagde] zou worden uitbetaald, dan is daarmee geen rechtsgrond ontstaan en het bedrag niet verschuldigd betaald aan [gedaagde]. Immers is overeengekomen tussen ASR en de zoon dat alleen aan de zoon betaling van de uitkering plaats kon vinden. Aan die voorwaarde is niet voldaan doordat het bedrag op de rekening van [gedaagde] is uitgekeerd. Als de zoon had gewild dat het bedrag aan [gedaagde] uitbetaald zou worden, dan waren daarvoor andere mogelijkheden. Bovendien is het vreemd dat de zoon op de opdracht tot uitbetaling niet de naam van [gedaagde] heeft genoteerd als houder van de bankrekening, als de zoon echt de bedoeling had om het bedrag aan zijn vader uit te laten keren. Gelet op het voorgaande bestaat voor een handtekeningonderzoek geen aanleiding en is het niet toestaan daarvan niet in strijd met de goede procesorde.
5.7.
Voor zover [gedaagde] in verband met de onverschuldigde betaling een beroep heeft gedaan op de zorgplicht van ASR bij de uitbetaling van bedragen, is de kantonrechter van oordeel dat ASR alleen een zorgplicht heeft ten opzichte van de zoon en niet ten opzichte van [gedaagde]. Tussen ASR en [gedaagde] bestaat immers geen contractuele relatie.
5.8.
Er is gelet op wat hiervoor is overwogen sprake van onverschuldigde betaling van ASR aan [gedaagde] waardoor [gedaagde] de door hem ten onrechte ontvangen bedragen van € 8.931,46 en € 433,- aan ASR moet terugbetalen. De door ASR gevorderde wettelijke rente zal als niet – afzonderlijk – betwist en op grond van de wet eveneens worden toegewezen.
5.9.
In haar conclusie van repliek stelt ASR dat haar vordering naast de hoofdsom ook bestaat uit de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.071,99. Omdat ASR deze kosten niet in het petitum van de dagvaarding heeft gevorderd en geen sprake is van een wijziging van eis, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten.
5.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ASR tegen kwijting te betalen € 11.094,22, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 5 april 2016 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 570,93 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688