In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Streya Nederland B.V. (hierna: Streya) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 550,74, dat Streya van de gedaagde verlangt, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die op 3 oktober 2017 telefonisch is gesloten, waarbij de gedaagde een bedrag van € 465,85 aan Streya verschuldigd is voor de plaatsing van een bedrijfspresentatie op de website van Streya. Streya heeft de gedaagde in gebreke gesteld, maar de gedaagde heeft aangevoerd dat hij de overeenkomst op 6 oktober 2017 per aangetekende brief heeft opgezegd. De gedaagde stelt dat deze brief retour is ontvangen omdat deze niet is afgehaald door Streya.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het niet in geschil is dat indien de gedaagde de overeenkomst tijdig heeft opgezegd, hij niets aan Streya verschuldigd is. De gedaagde heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de opzegging op de juiste wijze heeft verzonden. De kantonrechter heeft echter ook opgemerkt dat het aan de gedaagde is om aan te tonen dat de opzegging tijdig aan Streya is aangeboden. De gedaagde is opgeroepen om bewijs te leveren dat de aangetekende brief daadwerkelijk aan Streya is aangeboden, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde de gelegenheid krijgt om met bewijsstukken aan te tonen dat de opzegging tijdig is aangeboden. De gedaagde moet zich uiterlijk op 23 augustus 2018 ter rolzitting uitlaten over de wijze waarop hij aan deze bewijsopdracht wil voldoen. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan.