Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een gewezen verdachte, ingediend op 31 oktober 2017, met betrekking tot schadevergoeding op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, die in verzekering was gesteld van 29 juli tot 1 augustus 2017 op verdenking van mishandeling en bedreiging, vroeg om een schadevergoeding voor gemiste verhuurinkomsten en kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft de verzoeken op 4 april 2018 in het openbaar behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verzoeker aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 315,- voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest, omdat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank volgde daarbij de lijn van eerdere uitspraken en concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor deze vergoeding. Voor de gemiste verhuurinkomsten van € 16.500,- werd het verzoek afgewezen, omdat onvoldoende was onderbouwd dat de verhuur niet had plaatsgevonden.
Daarnaast werd aan de verzoeker een vergoeding van € 550,- toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde dat ook voor deze kosten gronden van billijkheid aanwezig waren, gezien de omstandigheden van de zaak. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter J. van Dort, in aanwezigheid van griffier R.M.T. Verheijde.