ECLI:NL:RBROT:2016:9015
Rechtbank Rotterdam
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering na beëindiging van strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren op 11 augustus 1994 te Rotterdam, had verzocht om schadevergoeding voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest. De verzoeker was op 28 en 29 april 2015 in verzekering gesteld op verdenking van het plegen van een zededelict, maar de strafzaak tegen hem was later geseponeerd. De rechtbank heeft de verzoeken in het openbaar behandeld, waarbij de officier van justitie en de advocaat van de verzoeker aanwezig waren. De verzoeker zelf was echter niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een vergoeding van € 105,00 voor immateriële schade, omdat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank overwoog dat er voldoende verdenking was om de inverzekeringstelling te rechtvaardigen, maar dat de verzoeker recht had op schadevergoeding op basis van billijkheid. Daarnaast werd er een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand die de verzoeker had gemaakt in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De beslissing van de rechtbank was gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker gedeeltelijk toegewezen en het overige verzoek afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter W.A.F. Damen, in aanwezigheid van griffier R.M.T. Verheijde, en werd openbaar uitgesproken op 10 november 2016.