ECLI:NL:RBROT:2018:5873

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
10/960129-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een organisatie met terroristisch oogmerk en de gevolgen van afwezigheid bij de berechting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk, specifiek Jabhat al-Nusra, in Syrië. De verdachte, die niet in Nederland woonachtig is en zich in een strijdgebied bevond, is niet verschenen op de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, maar dat zijn afwezigheid gelijkgesteld kan worden aan een onttrekking aan de berechting. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, door zijn deelname aan de organisatie, een ernstige verstoring van de rechtsorde heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk deel heeft genomen aan terroristische activiteiten, wat heeft geleid tot de veroordeling tot een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de maatschappelijke impact van terroristische misdrijven en de noodzaak om dergelijke daden streng te bestraffen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960129-16
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of
verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2017, 22 juni 2017, 30 januari 2018 en 5 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L.B. Haneveld en J.F. de Boer (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
  • de gevangenneming van de verdachte.

4.Aanwezigheidsrecht

Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte gedurende de periode waarin de zittingen plaatsvonden zich in het strijdgebied in Syrië heeft bevonden. Hij is op geen van de terechtzittingen verschenen.
De rechtbank stelt voorop dat het aanwezigheidsrecht één van de meest fundamentele rechten van een verdachte is, dat valt binnen het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk in het werk wordt gesteld om de verdachte ter terechtzitting aanwezig te laten zijn. Zeker indien de verdachte heeft aangegeven bij zijn berechting aanwezig te willen zijn of wanneer hij (in het buitenland) is gedetineerd, kunnen belangen van slachtoffers of het algemene belang van een berechting binnen redelijke termijn niet opwegen tegen het aanwezigheidsrecht, ook niet als de verdachte wel aanwezig is geweest bij een eerdere procedure (EHRM 14 februari 2017, appl. no. 30749/12, Hokkeling v. The Netherlands, r.o. 62).
Toch behoort berechting buiten aanwezigheid van de verdachte tot de mogelijkheden. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens valt, kort samengevat, af te leiden dat een berechting buiten de aanwezigheid van de verdachte niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM indien de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht dan wel zich onttrekt aan berechting. In dat laatste geval is in elk geval wel vereist dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafvervolging en de autoriteiten zich in het bijzonder hebben ingespannen om de verdachte op de hoogte te brengen van de lopende procedure.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vast stellen dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafzaak, zodat niet gezegd kan worden dat hij zich heeft onttrokken aan zijn berechting. De vraag die vervolgens rijst, is of zich een situatie voordoet die gelijk te stellen is aan een onttrekking aan berechting.
Indien, zoals naar Nederlands recht, berechting buiten aanwezigheid van de verdachte mogelijk is, zal in het uiterste geval moeten worden aanvaard dat een strafgeding buiten aanwezigheid van de verdachte wordt gevoerd, ook als niet vast staat dat de verdachte van het bestaan van het geding op de hoogte is. Die consequentie wordt in elk geval aanvaard als de verdachte, die mede door eigen toedoen onvindbaar is, voldoende mogelijkheden zijn geboden om bij zijn strafzaak aanwezig te zijn, omdat andere, zwaarwegende belangen de doorslag geven. Daarbij kan worden gedacht aan het belang dat de samenleving heeft bij openbare berechting binnen redelijke termijn en aan belangen van slachtoffers, familieleden van de verdachte of anderen.
De zaak tegen de verdachte is vier maal aangebracht. Op basis van de (processen-verbaal over de) pogingen tot uitreiking van de dagvaarding en oproepingen kan worden vastgesteld dat de verdachte beweerdelijk is afgereisd naar een strijdgebied, waaruit hij niet wilde terugkeren, dan wel terugkeer op zijn minst genomen moeilijk zou zijn. De moeder van de verdachte heeft hem verteld dat zij contact heeft met de politie en tussen de verdachte en zijn moeder is in confesso dat hem een straf boven het hoofd hangt als hij teruggaat naar Nederland. De rechtbank constateert verder dat de officier van justitie aan zijn inspanningsverplichting om contact te krijgen met de verdachte inhoud heeft gegeven
in de eerste plaatsdoor meermalen via het sociale medium Facebook, gericht op Mosul in Irak, advertenties te sturen met als inhoud dat Nederlandse strijders in het desbetreffende gebied strafrechtelijk worden vervolgd en aanduiding van de mogelijkheid om kennis te nemen van de precieze inhoud van de dagvaarding. Dit bericht is vele malen gedeeld en aangenomen mag worden dat dit in brede kring van betrokkenen, waartoe ook de verdachte beweerdelijk behoort, bekend is geworden.
In de tweede plaatszijn oproepingen aangeboden aan de moeder van de verdachte. Zij heeft geweigerd de oproepingen in ontvangst te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie aldus in voldoende mate aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
Er staan zwaarwegende belangen op het spel. De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie in Syrië en/of Irak. Dit soort feiten vormen een ernstige verstoring van de rechtsorde; zij hangen direct samen met een van de grootste uitdagingen waarvoor Nederland en andere landen in Europa en de desbetreffende regio zich zien gesteld, namelijk de opvang van mensen uit die regio die vluchten voor oorlogsgeweld. Het is maatschappelijk gezien van groot belang dat in deze zaken zichtbaar recht wordt gedaan.
De rechtbank oordeelt op grond van het bovenstaande, dat de afwezigheid van de verdachte bij de behandeling van de strafzaak moet worden gelijkgesteld aan de zaken waarin de verdachte zich aan de berechting onttrekt, nu hij kennelijk welbewust naar een strijdgebied is afgereisd, daar voor de justitiële autoriteiten, hoewel die zich in het bijzonder hebben ingespannen om de dagvaarding en oproepingen uit te reiken, onbereikbaar is, weet dat de politie onderzoek doet en hem een straf boven het hoofd hangt en de openbare berechting in deze zaak een zwaarwegend, maatschappelijk belang vormt. De zaak zal kan derhalve bij verstek worden afgedaan.

5.Waardering van het bewijs

Algemeen
De officier van justitie heeft aan de verdachte ten laste gelegd deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 140a Sr.
Voor strafbare deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 140a Sr is vereist dat de verdachte weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Indien vast staat dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, staat daarmee ook vast dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het terroristische oogmerk (rechtbank Rotterdam, 23 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2258). Dit geldt eens te meer nu een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, anders dan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zonder meer, geen legitiem doel kan hebben en derhalve ook geen activiteiten die op zichzelf legitiem kunnen zijn. Daarom bestaat in dit soort gevallen geen noodzaak om te onderscheiden tussen verschillende vormen van deelneming. Dat betekent evenwel niet, dat het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied dat onder controle staat van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven meebrengt dat de verdachte ook deelneemt aan die organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee (rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858).
Het bovenstaande brengt mee, dat voor bewijs van strafbare deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk, dat wil zeggen aan de Islamitische Staat (IS) of haar voorgangers dan wel aan Jabhat al-Nusra of de opvolgende organisaties, bewijs van aanwezigheid in de desbetreffende strijdgebieden niet volstaat. Er dient aanvullend bewijs te zijn in de vorm van bijvoorbeeld een afbeelding waarop de verdachte met een vuurwapen staat afgebeeld of een (telefoon)gesprek waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de verdachte deelneemt aan een dergelijke organisatie.
Bijzonder
Uit het proces-verbaal van 17 november 2016 blijkt dat de moeder van de verdachte op 2 april 2013 heeft verklaard dat de verdachte die dag had gebeld en gezegd dat hij in Syrië was. Op 2 juli 2013 heeft verdachtes moeder verklaard dat zij weet dat de verdachte de eerste paar weken een soort training heeft gehad. Op 26 augustus 2013 heeft de moeder van de verdachte verklaard dat hij wachtloopt en loopgraven moet graven. Volgens haar heeft hij gezegd in een Islamitisch land te willen wonen en niet terug te willen naar Nederland. Op 6 juli 2014 heeft de moeder van de verdachte verklaard dat de verdachte ISIS terroristen noemt en niets met ISIS te maken wil hebben. Op 13 augustus 2015 heeft de moeder van de verdachte verklaard dat deze bij de organisatie El Nusra zit. Hij zou ook geld van El Nusra krijgen. Op 18 juni 2018 heeft de moeder van de verdachte verklaard dat zij nog steeds wekelijks contact heeft met de verdachte en dagelijks met zijn vrouw, [naam vrouw verdachte] . Zij wonen, zo begrijpt de rechtbank haar verklaring, in een dorp bij de Turkse grens, nog steeds in Syrië.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van de moeder van de verdachte ondubbelzinnig blijkt dat hij deelneemt aan een terroristische organisatie, welke deelname (in elk geval) bestaat uit wachtlopen en loopgraven graven, terwijl hij van die organisatie geld ontvangt. De rechtbank gaat ervan uit dat met El Nusra wordt bedoeld: Jabhat al-Nusra.
De verklaringen van de moeder van de verdachte worden ondersteund door een proces-verbaal inhoudende bevindingen van gesprekken van de verbalisant met de moeder en vader van [naam vrouw verdachte] in december 2013. Zij verklaarden dat [naam vrouw verdachte] was getrouwd met een Turkse jongen. De vader van [naam vrouw verdachte] heeft de verbalisant een foto van die jongen gestuurd. Dezelfde foto wordt op 18 juni 2018 aan de moeder van de verdachte voorgehouden. Zij heeft verklaard dat zij deze foto kende en dat de man op de foto de verdachte is.
De verklaringen worden tenslotte ondersteund door een mutatie waarin gewag wordt gemaakt van een whatsapp contact met [naam vrouw verdachte] op 12 augustus 2014. Zij heeft aan de opsporingsambtenaar een bericht gestuurd met als inhoud dat zij bij Jabhat al-Nusra zit en dat zij andere gedachten hebben over het Khalifaat. Zij erkennen dit Khalifaat niet. Dit sluit aan bij de verklaring van de moeder van de verdachte dat hij bij El Nusra zit en ISIS terroristen noemt.
Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte door uit te reizen naar Syrië en zich daar als strijder aan te sluiten bij Jabhbat al Nusra tot het samenwerkingsverband van die organisatie is gaan behoren en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gedaan. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde medeplegen.
Bewezenverklaring
Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 27 mei 2013 tot en met 20 februari 2017 te Syrië ,
heeft deelgenomen aan een organisatie, namelijk Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en Jabhat al-Nusra), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 30 maart 2013 vanuit Nederland vertrokken naar Syrië. Aldaar heeft de verdachte zich aangesloten bij de terroristische organisatie (voorheen geheten) Jabhat al-Nusra, een aan Al-Qa’ida gelieerde organisatie. Binnen deze organisatie houdt de verdachte zich in ieder geval bezig met grensbewaking (wachtlopen/‘ribaat’) en verricht hij ondersteunende werkzaamheden.
Jihadistische strijdgroepen in Syrië, zoals Jabhat al-Nusra, maken zich op grootschalige en systematische wijze schuldig aan terroristische misdrijven. Op Nederland rust de internationale verplichting om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië, in welke vorm dan ook, is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden – ook internationaal – gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven. Het oorlogsgeweld in het desbetreffende gebied, waaraan de verdachte heeft deelgenomen, heeft velen op de vlucht gejaagd en stelt Nederland en andere landen in Europa en uit die regio voor een uitdaging, waarvan de maatschappelijke impact niet kan worden onderschat. Het deelnemen aan een terroristische organisatie moet daarom streng worden bestraft.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Vanwege de grote dreiging die uitgaat van terroristische organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf laat de rechtbank meewegen dat het hier om een voltooid delict gaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het onbekend is of, en zo ja, welk geweld tegen mensenlevens (of de dreiging daarmee) de verdachte tijdens zijn deelname aan de gewapende strijd daadwerkelijk heeft gepleegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen passend en geboden. Tevens zal de gevorderde gevangenneming van de verdachte worden bevolen. Dit bevel is afzonderlijk geminuteerd.

9.Toepasselijk wettelijke voorschrift

Gelet is op artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2018.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 27 mei 2013 tot en met
20 februari 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham
en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)