7.2.Voor het doel van de voorziening verwijst het toekenningsbesluit naar het aanmeldformulier specialistische zorg en naar het actieplan. In het aanmeldformulier is onder meer vermeld “Gespecialiseerde individuele begeleiding: 3 uur per week (62,34 euro per uur…”, en “leverancier/Zorgaanbieder: [naam zorgaanbieder]”. Het formulier is door de ouders van eiser ondertekend op 1 oktober 2015. In het actieplan (genaamd: vraagverhelderingsgesprek) is vermeld: “…na vraagverhelderingsgesprek wordt helder dat ouders er de voorkeur aan geven om alle hulp onder 1 dak te laten vallen. Ze kiezen zelf voor [naam zorgaanbieder].” In dit licht mocht verweerder er bij de toetsing van de zorgovereenkomst vanuit gaan dat de zorg (begeleiding) wordt geleverd door [naam zorgaanbieder] en niet door eisers vader. Daar in de zorgovereenkomst echter uitsluitend melding wordt gemaakt van begeleiding door eisers vader, mocht verweerder tot de conclusie komen dat het pgb niet overeenkomstig het toekenningsbesluit zou worden besteed en dus tot een afkeuring van de zorgovereenkomst moest leiden. Aannemelijk is verder dat de goedkeuring door verweerder van een identieke en gelijktijdig ingediende zorgovereenkomst voor de moeder van eiser berustte op een fout, zodat verweerder niet gehouden was ook de zorgovereenkomst met de vader goed te keuren.
8. Het bezwaar tegen het primaire besluit van 7 juli 2017 moet daarom ongegrond worden verklaard.
9. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor vergoeding van schade, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
10. Het beroep is op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit 2.
11. Bestreden besluit 2 rust op de grond dat de ingebrekestelling van 12 september 2017 prematuur was, en dus niet tot verschuldigdheid van een dwangsom kan leiden. Dit is op zich juist. Uitgaande van 7 juli 2017 als dagtekening van het primaire besluit diende verweerder op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, en nu van een commissie geen sprake is, uiterlijk op 29 september 2017 op het bezwaar te beslissen.
Eiser heeft echter ook per e-mail van 5 oktober 2017 verweerder in gebreke gesteld, dus na het verstrijken van de beslistermijn. Verweerder heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat ook dan geen dwangsom wordt verbeurd, omdat de elektronische weg voor het indienen van ingebrekestellingen niet is open gesteld. Per e-mail van 9 oktober 2017 is door een medewerker van het “sociaal team gemeente Molenwaard” aan eisers vader onder meer bericht: “De ingebreke stelling heb ik nog geen concreet antwoord op van de gemeente. Wel heb ik natuurlijk de zaak voorgelegd. Zodra ik antwoord heb, horen jullie van mij.” Voorts kan worden vastgesteld dat meer e-mailcontacten tussen eisers vader en verweerder via dit emailadres van verweerder hebben plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden was verweerder gehouden om tijdig kenbaar te maken dat de elektronische weg als bedoeld in artikel 2:15 van de Awb niet was opengesteld en had verweerder eiser in de gelegenheid moeten stellen een schriftelijke ingebrekestelling in te dienen (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:223). Nu dat niet is gebeurd, moet ervan worden uitgegaan dat eiser verweerder op 5 oktober 2017 in gebreke heeft gesteld. 12. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. Doordat eerst op 5 april 2018 op bezwaar is beslist, is de maximale dwangsom van € 1.260 als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb verbeurd.
13. Nu verweerder met bestreden besluit 1 alsnog heeft beslist op eisers bezwaar, bestaat geen belang meer bij een beoordeling van eisers beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, zodat dit beroep niet-ontvankelijk is.
14. Omdat het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 46,-) vergoedt.
15. De rechtbank ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is een veroordeling in de kosten van rechtsbijstand uitsluitend mogelijk indien de rechtsbijstand beroepsmatig is verleend door een derde. Eisers gemachtigde is een besloten vennootschap, waarvan eisers vader algemeen directeur is. De vader is echter tevens eisers wettelijk vertegenwoordiger, en behoort met eiser tot hetzelfde huishouden. Voor zover al beroepsmatig, kunnen de door de vader verrichte proceshandelingen daarom niet worden aangemerkt als die van een derde.