ECLI:NL:RBROT:2018:5789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 41
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WIA-uitkering wegens verzekeringsplicht en rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Özer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. drs. C.L. Schuren. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin de WIA-uitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een terugvordering van eerder verstrekte uitkeringen werd geëist. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van onderzoek had geconcludeerd dat eiseres op de eerste ziektedag geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had en dus niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Eiseres betoogde dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het voor haar niet duidelijk was dat zij ten onrechte een WIA-uitkering ontving. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er een fout was gemaakt bij de toekenning van de WIA-uitkering, gezien eerdere besluiten tot intrekking van haar ZW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/41

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Özer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres met ingang van
7 september 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 17 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de over de periode van 7 september 2016 tot en met 28 februari 2017 aan eiseres verstrekte uitkering van
€ 8.195,33 bruto teruggevorderd.
Bij besluit van 22 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat uit onderzoek is gebleken dat op de eerste ziektedag (10 september 2014) tussen eiseres en [W] , haar werkgever (werkgever), geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking zodat eiseres niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Dit onderzoek was voor verweerder aanleiding om eerder, namelijk bij besluiten van
14 december 2015 en 16 december 2015, het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 12 september 2014 in te trekken respectievelijk de over de periode van 12 september 2014 tot en met 11 oktober 2015 uitbetaalde
ZW-uitkering terug te vorderen. De tegen deze besluiten ingediende bezwaren heeft verweerder bij besluit van 6 april 2016 ongegrond verklaard. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 7 juni 2017, zaaknummer ROT 16/3059, door deze rechtbank ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In die procedure is nog geen uitspraak gedaan.
2. Aan de orde is of verweerder terecht de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 7 september 2016 tot en met 28 februari 2017 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
3. In beroep betoogt eiseres in de kern dat de intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, omdat het haar niet
redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij ten onrechte een WIA-uitkering ontving.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3, derde lid, van verweerders Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 luidt:
“Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.”
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2011, is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake, waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin de betrokkene wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten dat hij ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid van intrekking.
5. Van een dergelijke uitzondering is in dit geval sprake. In het kader van het onderzoek is eiseres op 19 oktober 2015 als verdachte gehoord. Op 14 en 16 december 2015 volgden de besluiten tot intrekking en terugvordering van de ZW-uitkering op de grond dat eiseres niet aangemerkt kon worden als een werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Gelet hierop kon het eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn dat de behandeling van haar aanvraag om een WIA-uitkering en de toekenning van deze uitkering berusten op een fout van verweerder.
6. Hieraan kan niet afdoen dat de besluiten tot intrekking en terugvordering van de ZW-uitkering nog niet onherroepelijk zijn, omdat daarover nog een procedure loopt bij de Raad, nu deze besluiten vooralsnog als rechtsgeldig moeten worden aangemerkt.
Voor zover eiseres stelt dat de doorwerking van de ZW-beslissingen naar de WIA voor haar als leek onduidelijk was, kan haar dit niet baten. Ook als leek kon het eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn dat de WIA een werknemersverzekering is, terwijl eiseres ook - al dan niet via haar rechtsbijstandverlener – navraag had kunnen doen.
7. Voorts is niet gebleken van uitlatingen van de zijde van verweerder, ook niet in de correspondentie over (de aanvraag van) de WIA-uitkering, die het gerechtvaardigde vertrouwen konden wekken dat verweerder zijn standpunt over het werknemerschap van eiseres had gewijzigd. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, een medewerker van verweerder haar telefonisch zou hebben gezegd dat zij een WIA-uitkering kon aanvragen en dat die zou worden afgewezen als zij daar geen recht op zou hebben, maakt dit niet anders.
8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, mr. H. Bedee en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.