7.3.De voorzieningenrechter kan er echter niet aan voorbijgaan dat verzoekster, met haar dochter, de woning momenteel nog bewoont. Indien er geen alternatieve woonruimte voor hen beschikbaar is zullen zij bij sluiting van de woning op straat komen te staan. Uit de gedingstukken leidt de voorzieningenrechter af dat alle betrokken partijen, waaronder hulpverleningsinstanties als de stichting Veilig Thuis en JBRR, van mening zijn dat de huidige opvoedsituatie voor de dochter veilig genoeg is en dat een situatie, waarin verzoekster en haar dochter door sluiting van de woning van elkaar worden gescheiden, zo mogelijk vermeden dient te worden gelet op de (traumatische) gevolgen voor het kind. Sluiting van de woning zou volgens de hulpverleningsinstanties veeleer leiden tot een onveilige situatie voor de dochter. Alle betrokken partijen verklaren echter ook dat er op dit moment geen passende opvang is voor moeder én kind.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aandacht heeft voor deze situatie en zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van verzoekster, en die van haar dochter, en zich in voldoende mate heeft ingespannen om te voorkomen dat verzoekster en haar dochter, indien er geen alternatieve woonruimte wordt gevonden, bij sluiting van de woning op straat komen te staan. Ondanks de inspanningen die verweerder tot nu toe heeft verricht, kan de voorzieningenrechter echter niet anders concluderen dan dat in deze specifieke situatie van verzoekster, en haar dochter, op dit moment noch op korte termijn maatwerk kan worden geleverd. Onder deze omstandigheden komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat handhavend optreden in het geval van verzoekster onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dit betekent dat verweerder dient af te zien van zijn bevoegdheid de woning te sluiten.
8. Gelet op rechtsoverweging 7.3 acht de voorzieningenrechter het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit. Dit betekent dat sluiting van de woning achterwege dient te blijven en dat verzoekster en haar dochter vooralsnog in de woning mogen blijven wonen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat terugkeer van de ex-partner als medehuurder in de woning ongewenst is. Ter voorkoming hiervan heeft verzoekster inmiddels de [derde partij] verzocht haar ex-partner uit te schrijven als medehuurder van de woning. Mocht hij –nadat de [derde partij] hem van de huurovereenkomst heeft verwijderd- onverhoopt als medehuurder in de woning terugkeren, dan wel zonder medehuurder te zijn wonen op dit woonadres, dan zal voor verweerder voldoende reden bestaan om alsnog tot woningsluiting over te gaan.
9. Gelet op het oordeel in de hoofdzaak waarbij het primaire besluit wordt herroepen, bestaat er geen belang meer bij de gevraagde voorlopige voorziening, en ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het instellen van het beroep vergoedt. De voorzieningenrechter ziet in de gegrondverklaring van het beroep tevens aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.505,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).