Op 8 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een moeder en haar kinderen, een voorlopige voorziening vroegen tegen de sluiting van hun woning. De burgemeester van Rotterdam had op 23 april 2018 een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van de Opiumwet, omdat er in de woning verdovende middelen waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de kinderen zwaar wogen in deze zaak. Hoewel er voldoende bewijs was voor de sluiting van de woning, was het van groot belang om te voorkomen dat de kinderen van hun moeder gescheiden zouden worden. De voorzieningenrechter stelde vast dat er onvoldoende overtuiging was dat er op korte termijn een gezamenlijke opvang beschikbaar zou zijn voor de moeder en haar kinderen. Dit zou in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat de belangen van het kind vooropstelt. De voorzieningenrechter besloot daarom dat de sluiting van de woning pas mocht plaatsvinden zodra er een alternatieve opvang was geregeld, maar uiterlijk op 11 juni 2018. De burgemeester werd opgedragen om zich in te spannen voor een oplossing die de scheiding van moeder en kinderen zou voorkomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van kinderen in bestuursrechtelijke beslissingen te betrekken.