ECLI:NL:RBROT:2018:5766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
10/960061-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelneming aan een terroristische organisatie met een gevangenisstraf van zeven jaren

Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. De verdachte, die niet in Nederland woonachtig is en zich in een strijdgebied in Syrië en/of Irak bevond, is niet verschenen op de zittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, maar dat de omstandigheden zodanig zijn dat berechting bij verstek mogelijk is. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het ten laste gelegde geëist, met een gevangenisstraf van negen jaar, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich heeft aangesloten bij de Islamitische Staat (IS) en dat hij een actieve rol heeft gespeeld in de terroristische organisatie, onder andere door het maken van propaganda. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van terroristische misdrijven. De verdachte is veroordeeld voor deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960061-15
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2017, 20 februari 2018 en 3 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J.F. de Boer en J.B. Haneveld, hierna: de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met een bevel tot gevangenneming van de verdachte.

4.Aanwezigheidsrecht

Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte gedurende de periode waarin de zittingen plaatsvonden zich in het strijdgebied in Syrië en/of Irak heeft bevonden. Hij is op geen van de terechtzittingen verschenen.
De rechtbank stelt voorop dat het aanwezigheidsrecht één van de meest fundamentele rechten van een verdachte is, dat valt binnen het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk in het werk wordt gesteld om de verdachte ter terechtzitting aanwezig te laten zijn. Zeker indien de verdachte heeft aangegeven bij zijn berechting aanwezig te willen zijn of wanneer hij (in het buitenland) is gedetineerd, kunnen belangen van slachtoffers of het algemene belang van een berechting binnen redelijke termijn niet opwegen tegen het aanwezigheidsrecht, ook niet als de verdachte wel aanwezig is geweest bij een eerdere procedure (EHRM 14 februari 2017, appl. no. 30749/12, Hokkeling v. The Netherlands, r.o. 62).
Toch behoort berechting buiten aanwezigheid van de verdachte tot de mogelijkheden. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens valt, kort samengevat, af te leiden dat een berechting buiten de aanwezigheid van de verdachte niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM indien de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht dan wel zich onttrekt aan berechting. In dat laatste geval is in elk geval wel vereist dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafvervolging en de autoriteiten zich in het bijzonder hebben ingespannen om de verdachte op de hoogte te brengen van de lopende procedure.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vast stellen dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafzaak. De vraag die de rechtbank zich stelt is vervolgens of zich een situatie voordoet die gelijk is aan een onttrekking aan berechting.
Indien, zoals naar Nederlands recht, berechting buiten aanwezigheid van de verdachte mogelijk is, zal in het uiterste geval moeten worden aanvaard dat een strafgeding buiten aanwezigheid van de verdachte wordt gevoerd, ook als niet vast staat dat de verdachte van het bestaan van het geding op de hoogte is. Die consequentie wordt in elk geval aanvaard als de verdachte, die mede door eigen toedoen onvindbaar is, voldoende mogelijkheden zijn geboden om bij zijn strafzaak aanwezig te zijn, omdat andere, zwaarwegende belangen de doorslag geven. Daarbij kan worden gedacht aan het belang dat de samenleving heeft bij openbare berechting binnen redelijke termijn en aan belangen van slachtoffers, familieleden van de verdachte of anderen.
De zaak tegen de verdachte is drie maal aangebracht. Op basis van de (processen-verbaal over de) pogingen tot uitreiking van de dagvaarding en oproepingen kan worden vastgesteld dat de verdachte beweerdelijk is afgereisd naar een strijdgebied, waaruit hij niet wilde terugkeren, dan wel terugkeer op zijn minst genomen moeilijk zou zijn.
De rechtbank constateert verder dat de officier van justitie aan zijn inspanningsverplichting om contact te krijgen met de verdachte inhoud heeft gegeven
in de eerste plaatsdoor meermalen via het sociale medium Facebook, gericht op Mosul in Irak, advertenties te sturen met als inhoud dat Nederlandse strijders in het desbetreffende gebied strafrechtelijk worden vervolgd en aanduiding van de mogelijkheid om kennis te nemen van de precieze inhoud van de dagvaarding. Dit bericht is vele malen gedeeld en aangenomen mag worden dat dit in brede kring van betrokkenen, waartoe ook de verdachte beweerdelijk behoort, bekend is geworden.
In de tweede plaatsdoor met behulp van bekende Facebook, Instagram, e-mail, telefoon en/of Skype gegevens te trachten met de verdachte in contact te komen.
In de laatste plaatsdoor de dagvaarding en oproepingen via andere personen, in het bijzonder familieleden, aan de verdachte te laten sturen. Op 11 augustus 2017 is de dagvaarding voor de zitting van 12 september 2017 uitgereikt aan de ex-vrouw van de verdachte. In afwachting van een mogelijke komst van de verdachte heeft zij de dagvaarding in ontvangst genomen. Op 25 mei 2018 is aan de ex-vrouw een oproeping voor de zitting van 3 juli 2018 verstrekt; zij verklaarde twee jaar daarvoor voor het laatst contact met de verdachte te hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie aldus in voldoende mate aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
Er staan daarnaast zwaarwegende belangen op het spel. De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie in Syrië en/of Irak. Dit soort feiten vormen een ernstige verstoring van de rechtsorde; zij hangen direct samen met een van de grootste uitdagingen waarvoor Nederland en andere landen in Europa en in de desbetreffende regio zich zien gesteld, namelijk de opvang van mensen uit die vluchten voor oorlogsgeweld. Het is maatschappelijk gezien van groot belang dat in deze zaken zichtbaar recht wordt gedaan.
De rechtbank oordeelt op grond van het bovenstaande, dat de afwezigheid van de verdachte bij de behandeling van de strafzaak moet worden gelijkgesteld aan de zaken waarin de verdachte zich aan de berechting onttrekt, nu hij kennelijk welbewust naar een strijdgebied is afgereisd, daar voor de justitiële autoriteiten, hoewel die zich in het bijzonder hebben ingespannen om de dagvaarding en oproepingen uit te reiken, onbereikbaar is en de openbare berechting in deze zaak een zwaarwegend, maatschappelijk belang vormt. De zaak zal derhalve bij verstek worden afgedaan.

5.Bewijsoverwegingen

Algemeen
Voor strafbare deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 140a Sr is vereist dat de verdachte weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Indien vast staat dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, staat daarmee ook vast dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het terroristische oogmerk (rechtbank Rotterdam, 23 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017: 2258). Dit geldt eens te meer nu een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, anders dan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zonder meer, geen legitiem doel kan hebben en derhalve ook geen activiteiten die op zichzelf legitiem kunnen zijn. Daarom bestaat in dit soort gevallen geen noodzaak om te onderscheiden tussen verschillende vormen van deelneming. Dat betekent evenwel niet, dat het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied dat onder controle staat van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven meebrengt dat de verdachte ook deelneemt aan die organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee (rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017: 8858).
Het bovenstaande brengt mee, dat voor bewijs van strafbare deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk, dat wil zeggen aan de Islamtische Staat (IS) of haar voorgangers dan wel aan Jabath al Nusra of de opvolgende organisaties, bewijs van aanwezigheid in de desbetreffende strijdgebieden niet volstaat. Er dient aanvullend bewijs te zijn in de vorm van bijvoorbeeld een afbeelding waarop de verdachte met een vuurwapen staat afgebeeld of een (telefoon)gesprek waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de verdachte deelneemt aan een dergelijke organisatie.
Bijzonder
De ex-vrouw van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte rond de kerst in 2013 is vertrokken. Aanvankelijk dacht zij dat hij in Syrië was om hulp te verlenen. Zij heeft tot mei 2016 contact met de verdachte onderhouden.
Aan de hand van de IP adressen die zijn gebruikt om via internet bankieren de ING bankrekening van de verdachte te benaderen is vastgesteld dat op 9 november 2014 een IP adres in Irak is gebruikt.
In maart 2016 is van het internet een propaganda video voor IS veiliggesteld. Op deze video zijn meerdere personen te zien die een vuurwapen (AK-47’s en een mitrailleur of daarop gelijkende voorwerpen) bij zich hebben. Eén van deze mannen wordt door twee getuigen herkend als zijnde de verdachte die blind is. Op de video is te horen en te zien dat onder meer de verdachte aan het preken is. Voorts komt de vlag die wordt gebruikt door IS in beeld en de beelden van het preken worden afgewisseld met videobeelden van massa executies en onthoofdingen. In de video wordt een oproep gedaan om naar ‘jullie staat (IS) en jullie kalifaat te komen’ en ‘de vijanden van de religie kwaad te maken door jullie rangen als moslims te herenigen’.
De verdachte maakt gebruik van de Islamitische naam/ [islamitische naam verdachte] en hij wordt op internet ook wel aangeduid als ‘de [naam] jihadist die is uitgereisd’. Op één van de foto’s die is aangetroffen op het internet is de verdachte te zien voor een sharia rechtbank met zwarte jihadistisch vlaggen die gebruikt worden door ISIS. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is gemaakt in Raqqa, Syrië.
Volgens de ex-vrouw van de verdachte zat de verdachte in Syrië, dit had hij haar in mei 2013 zelf verteld toen hij in Raqqa was. Zij heeft verklaard van de verdachte te zijn gescheiden, omdat de verdachte de keuze heeft gemaakt zich aan te sluiten bij IS.
Conclusie
Op grond van het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich heeft aangesloten bij IS, dat hij op tijdstippen gedurende de periode genoemd in de tenlastelegging zowel in Irak als in Syrië is geweest en heeft hij, nu IS internationaal is aangemerkt als terroristische organisatie, reeds daarmee een aandeel gehad in, dan wel ondersteuning geboden aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS. Dat hij een bijdrage heeft geleverd aan IS vloeit bovendien voort uit de propaganda video voor IS waarin de verdachte een prominente rol heeft.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 01 februari 2014 tot en met 05 juni 2017 te Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) , althans (telkens) een aan IS gelieerde organisatie(s), welke organisatie(s) tot oogmerk
heeft/hebbenhet plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Jihadistische strijdgroepen in Syrië en/of Irak maken zich op grootschalige en systematische wijze schuldig aan terroristische misdrijven. Op Nederland rust de internationale verplichting om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en/of Irak is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden - ook internationaal - gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven. Het deelnemen aan een terroristische organisatie, moet daarom streng worden bestraft.
De verdachte is afgereisd naar Syrië en hij heeft zich daar aangesloten bij een terroristische strijdgroep. De verdachte is een opvallend persoon, aangezien hij blind is.
In de in maart 2016 op het internet aangetroffen propaganda video voor IS waarin de verdachte samen met anderen te zien is met automatische vuurwapens, wordt met name door de verdachte gepredikt en wordt het gebruik van geweld verheerlijkt. In de film worden andere personen expliciet opgeroepen zich aan te sluiten bij IS en een bijdrage te leveren aan de opmars van het kalifaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Wegens de grote dreiging die uitgaat van terroristische criminele organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Het oorlogsgeweld in het desbetreffende gebied, waaraan de verdachte heeft deelgenomen, heeft velen op de vlucht gejaagd en stelt Nederland en andere landen in Europa en uit die regio voor een uitdaging, waarvan de maatschappelijke impact niet kan worden onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft gelet op de straffen die in soortelijke zaken zijn opgelegd, doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Strafverzwarend weegt in deze zaak dat de verdachte door zijn prominente rol en uitlatingen in een video die nog steeds terug te vinden is op het internet, een boegbeeld is voor propaganda voor de gewapende strijd van IS.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden. Tevens zal de rechtbank de gevorderde gevangenneming van de verdachte bevelen. Dit bevel is apart geminuteerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 februari 2014 tot en met
05 juni 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham
en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht