5.1.2.Beoordeling
Deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk
Voor strafbare deelneming aan een organisatie met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 140a Sr is vereist dat de verdachte weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Indien vast staat dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, staat daarmee ook vast dat hij een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het terroristische oogmerk (rechtbank Rotterdam, 23 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017: 2258). Dit geldt eens te meer nu een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, anders dan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zonder meer, geen legitiem doel kan hebben en derhalve ook geen activiteiten die op zichzelf legitiem kunnen zijn. Daarom bestaat in dit soort gevallen geen noodzaak om te onderscheiden tussen verschillende vormen van deelneming. Dat betekent evenwel niet, dat het enkele verblijven en vestigen in het strijdgebied dat onder controle staat van een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven meebrengt dat de verdachte ook deelneemt aan die organisatie. Anders gezegd, burgerschap onder de macht van een terroristische organisatie brengt niet automatisch lidmaatschap van die organisatie mee (rechtbank Rotterdam, 13 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8858). Het bovenstaande brengt mee, dat voor bewijs van strafbare deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk, dat wil zeggen aan de Islamitische Staat (IS) of haar voorgangers dan wel aan Jabath al-Nusra (hierna te noemen: JaN) of de opvolgende organisaties, bewijs van aanwezigheid in de desbetreffende strijdgebieden niet volstaat. Er dient aanvullend bewijs te zijn in de vorm van bijvoorbeeld een afbeelding of een (telefoon)gesprek waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de verdachte deelneemt aan een dergelijke organisatie.
In de zaak tegen de verdachte stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 27 maart 2013 heeft de vader van de verdachte bij de politie aangifte gedaan van de vermissing van de verdachte. Bij de aangifte heeft de vader een dvd overhandigd met kennelijk een afscheidsboodschap van de verdachte aan zijn ouders. In die boodschap deelt de verdachte mee dat hij aan de roep van Allah gehoor heeft gegeven, en dat het een weloverwogen besluit is om zijn Broeders en Zusters te verdedigen. De verdachte meldt voorts: “
jullie wisten dat ik de verschillende fronten van de Jihad volgde”. Uit de aangifte van de vader blijkt dat hij op grond van berichten van zijn zoon ervan uitgaat dat deze naar Syrië is gereisd.
In een e-mail van de verdachte op 11 mei 2013 aan zijn zuster meldt hij “
een berichtje uit Syrië”. Er is een overvloed aan informatie uit apps, door de verdachte ingesproken geluidsbestanden, tweets, e-mail aan familie enerzijds en anderzijds videoboodschappen en een brief van de verdachte zelf, waaruit kan worden afgeleid dat hij in de jaren daarop in Syrië heeft verbleven. De verdachte windt daar geen doekjes om en zoekt kennelijk ook de publiciteit met het oog op de aandacht die hij vraagt voor het leed van de Syrische bevolking. In een brief aan de rechtbank van 5 juli 2017 met vermelding ‘ [naam vermelding] ’ vertelt de verdachte ook dat hij in Syrië verblijft en dat de prioriteit voor hem in religieus en humanitair opzicht in Syrië ligt. In een videoboodschap op 21 mei 2018 gepubliceerd op de website van RTVOost stelt de verdachte dat hij in Syrië is en noemt de datum 21 mei 2018.
Daarnaast bevat het dossier gegevens waaruit in onderlinge samenhang kan worden geconcludeerd dat de verdachte als strijder heeft deelgenomen aan de oorlog in Syrië.
De verdachte heeft in een vroeg stadium voor zijn vertrek tegenover zijn ouders de naam ‘ [islamitische naam verdachte] ’ aangenomen. Er is op 25 januari 2014 een foto gepubliceerd in het tijdschrift Elsevier waarop de verdachte is te zien met een wapen dat lijkt op Kalashnikov. Bij het onderschrift is vermeld dat de verdachte deze foto ook stuurde aan vrienden vanuit Aleppo. Dit sluit aan bij de verklaring van de verdachtes vader dat hij een foto van zijn zoon heeft gezien met een dergelijk wapen in zijn handen. De verdachte staat voorts – kennelijk met zijn instemming – op een foto met iemand die wordt genoemd “de bekende jihadstrijder [naam jihad-strijder] ”, waarop beiden de wijsvinger heffen naar de camera, gepubliceerd in de regionale krant SallandCentraal 17 april 2015. Dat deze publikatie dan wel de naam van de persoon op de foto onjuist zou zijn of de foto niet authentiek blijkt niet uit enige uiting van de verdachte.
Op 28 oktober 2015 heeft de verdachte aan zijn vader, na diens vraag of hij op huizenjacht is in [plaats] , geappt: “
Hier in de buurt valt het mee omdat we een tijdelijk verdrag met hen hebben. Zij bombarderen niet en wij bestoken twee dorpen niet die wij omsingeld hebben. Het zoeken van huizen betekent vaak kijken wie er voor de syrische regering werkte en is vertrokken (we hebben tijdens de verovering van [plaats] hele boeken met hun namen gevonden) en die huizen bezichtig je. (…) de huizen van de shi’ieten zijn sowieso voor ons en van degenen die nog steeds met de regering leven.”
Een Facebook account onder de naam [naam Facebook-account] , met als woonplaats [plaats] , [plaats] , Syrië, vermeldt bij raadpleging in 2017 de geboortedatum en –plaats van de verdachte. Op dat account zijn in juni en juli 2016 berichten geplaatst over de overwinning van IS, met onder andere als tekst: “
Moge Allah IS de overwinning geven op de kuffar”.
In een videoboodschap die op 13 juli 2017 door RTVOost is gepubliceerd zegt de verdachte:
“Ik vind dat de aanklacht tegen mij is onrechtvaardig. Het lidmaatschap van een terroristische organisatie, het in handen hebben van een wapen. Of het toereiken, dicht in de buurt kunnen komen van een wapen. Ja, je bent in een oorlogsgebied. Ik vind het heel erg. Het is bijna, hoe zeg je dat. De aanklacht is bijna wereldvreemd. Je bent in oorlogsgebied. Hoe kan je nou niet in aanraking komen met een vuurwapen. (…)
Vraag het een Nederlandse soldaat, die het je wel kunnen uitleggen. Het is de wacht houden op een front met het regeringsleger van [naam] .”
In een artikel in de Groene Amsterdammer van 28 juni 2018 wordt de verdachte geciteerd: “
ik heb twee maanden bij IS gezeten, maar dat was helemaal in het begin.(…)
Ik heb voedsel en kleding uitgedeeld, gevochten, de grenzen bewaakt.”
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de feiten in publicaties in de media niet gecontroleerd kunnen worden, nu de hiervoor weergegeven gegevens in onderlinge samenhang gezien elkaar ondersteunen en mede bestaan uit objectiveerbare informatie, zoals geluidsopnames, foto’s en videoboodschappen van de verdachte zelf. Met betrekking tot zijn kennelijke uitingen in de Groene Amsterdammer merkt de rechtbank op dat dit artikel als mede-auteur een oud-klasgenoot van de verdachte vermeldt, en de uitingen die de verdachte daarin kennelijk doet, naar toon, boodschap en objectiveerbare gegevens overigens consistent zijn met de informatie uit het dossier.
IS en JaN een terroristische organisatie
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Islamitische Staat, ook wel Islamitische Staat in Irak en al-Sham (IS(IS)) en Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) genoemd en Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of JaN), worden internationaal aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS of Tahrir al-Sham dan wel JaN, levert dan ook deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Het moet voor de verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest dat IS dan wel JaN het oogmerk hebben (hadden) tot het plegen van terroristische misdrijven. Immers, daargelaten of JaN, zoals door de raadsvrouw betoogd, ten tijde van het afreizen door de verdachte al op de internationale lijst van verboden terroristische organisaties stond, beide organisaties werden in de media voortdurend aangeduid als een terroristische organisatie en ook als zodanig (voor JaN gold dit kort na het vertrek van de verdachte per 13 mei 2013) aangemerkt in internationaal verband door plaatsing op de UN-sanctielijst. Uit de uitingen van de verdachte in zijn berichten aan het thuisfront respectievelijk in de pers blijkt ook dat hij in ieder geval in de eerste jaren de kritische (en door de verdachte als eenzijdig beschouwde) beeldvorming in Nederland respectievelijk de westerse wereld rond deze organisaties bestrijdt en dus daarvan op de hoogte is. De verdachte moet worden nagegeven dat de overwinnaars de geschiedenis schrijven en hun eigen wandaden dan al gauw vergeten, maar dat de verdachte met verwijzing naar misdaden van andere partijen (bijvoorbeeld Assad of derde landen) een andere kijk heeft op de activiteiten en misdaden van deze terroristische organisaties, maakt nog niet dat zijn handelen om die reden niet strafbaar is.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte door uit te reizen naar Syrië en zich daar als strijder aan te sluiten bij IS respectievelijk JaN tot het samenwerkingsverband van die organisaties is gaan behoren en dat hij gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel heeft gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisaties.
Training
De vader van de verdachte heeft verklaard dat zijn zoon hem had verteld dat hij in het beginstadium toen hij in Syrië verbleef ‘iets van een training had gehad’.
Uit het rapport “Bestemming Syrië” blijkt dat JaN een opvang- en aanmeldprocedure kent, gevolgd door een periode in een trainingskamp. Dit algemene uitgangpunt dat in ieder geval gold in de periode van de vermoedelijke aankomst van de verdachte in Syrië in 2013, wettigt in samenhang met de overige aanwijzingen in het dossier de conclusie dat de training waar de vader van de verdachte over verklaart betrekking heeft op een dergelijke militaire training.
Deze verklaring, in relatie tot het feit dat de verdachte zich heeft aangesloten bij een terroristische criminele organisatie en hetgeen daarover in het algemeen bekend is, maakt dat wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan (gevechts)trainingen.