ECLI:NL:RBROT:2018:5754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
ROT 17 / 3933
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van verkeersregels en belanghebbendheid van milieuorganisaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Dierenradar en de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard. De eiseres, Stichting Dierenradar, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij ontheffingen zijn verleend voor het gebruik van fietspaden door motorvoertuigen. Eiseres stelt dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat haar statutaire doelstelling de bescherming van dieren en hun habitat omvat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het statutaire doel van eiseres te ruim is geformuleerd en niet voldoende onderscheidend is om aan te nemen dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij de verleende ontheffingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jacht, waar eiseres zich tegen verzet, niet door de ontheffing wordt gereguleerd en dus niet rechtstreeks door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor is eiseres geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

zaaknummers: ROT 17/3933

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen

Stichting Dierenradar, te Stolwijk, eiseres,

gemachtigde: mr. M. van Duijn,
en

de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder,

gemachtigden: mr. J.L. Gongriep en mr. G.A. Stoop.
Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
Wild Beheer Combinatie(de combinatie) te Stolwijk, ontheffinghoudster,
gemachtigde: mr. J.C. Wouda.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder intrekking van besluiten van 3 november 2016, zoals gewijzigd op 18 november 2016, voor 13 personen- of bedrijfsauto’s in totaal twee ontheffingen verleend van het bepaalde in artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv 1990) voor zes fietspaden in Bergambacht en Stolwijk.
Bij besluit van 18 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, de motivering aangepast en de ontheffingen gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Het beroep is gevoegd behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 17/4816 en ROT 17/4561. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [voorzitter van eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de combinatie is haar gemachtigde verschenen, vergezeld door [lid van de combinatie] .
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft ontheffingen verleend van het verbod voor bestuurders van een motorvoertuig om gebruik te maken van fietspaden.
1.2.
Allereerst moet ambtshalve worden beoordeeld of eiseres belanghebbende is omdat slechts een belanghebbende beroep tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
1.3.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.1.
Blijkens artikel 2, eerste lid, onder a, van haar statuten stelt eiseres zich, in de kern, ten doel de bescherming van dieren en/of hun habitat in de ruimste zin des woords, in zowel Nederland als in het buitenland. De overige in artikel 2, eerste lid, onder b tot en met g, het tweede lid en het derde lid onder a tot en met t genoemde taken en werkzaamheden zijn hieraan ondersteunend maar perken het doel niet in. Het statutaire doel van eiseres is daarmee dermate ruim geformuleerd dat dit onvoldoende onderscheidend werkt om te kunnen aannemen dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij de door verweerder verleende ontheffingen. Ter zitting is door eiseres betoogd dat zij zich ook inzet voor de bescherming van de waarden van het gebied waarop de ontheffingen betrekking hebben. Deze doelstelling staat echter niet in de statuten omschreven en kan niet worden begrepen onder de bescherming van de habitat van dieren. Eiseres heeft verder betoogd dat uit artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) volgt dat verweerder bij de besluitvorming rekening dient te houden met de gevolgen voor het milieu. Bij de beoordeling of eiseres belanghebbende is, is echter niet relevant of het belang van eiseres een belang is dat de Wvw 1994 beoogt te beschermen. Slechts van belang is of zij een belang heeft dat rechtstreeks wordt getroffen door het besluit waartegen bezwaar is gemaakt (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3135). Verder overweegt de rechtbank dat het eiseres in feite is te doen om wat de ontheffinghoudster buiten de motorvoertuigen waarop de ontheffing betrekking heeft doet, namelijk jagen. De jacht wordt echter niet door de ontheffing gereguleerd en dus niet rechtstreeks door de ontheffing mogelijk gemaakt. Zelfs als het belang van eiseres al als voldoende onderscheidend zou worden aangemerkt, wordt dat niet rechtstreeks geraakt door de ontheffingverlening.
2.2.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.1 is eiseres geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
3. Het voorgaande betekent dat verweerder eiseres ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaar. Het door eiseres ingestelde beroep dient om die reden gegrond te worden verklaard en het bestreden besluiten dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb door zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte reiskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 17,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 2.021,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. A.C. Rop en
mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. M.I. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.