ECLI:NL:RBROT:2018:5645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
ROT 17/7070
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake betalingsonmacht griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in het verzet van Rohan Insurance B.V. en een andere opposant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun beroep. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van 31 oktober 2017, waarin het bezwaar van de tweede opposant tegen een eerder besluit van 3 april 2017 ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder op 20 februari 2018 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was voldaan. De opposanten hebben hiertegen verzet aangetekend, waarbij de tweede opposant zich zelf en de eerste opposant vertegenwoordigde.

Tijdens de zitting op 5 juli 2018 is vastgesteld dat het beroep uitsluitend door de tweede opposant was ingesteld en niet mede namens de eerste opposant. De rechtbank oordeelde dat het verzet van de eerste opposant niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat zij geen beroep had ingesteld. De tweede opposant stelde dat hij een beroep op betalingsonmacht kon doen, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet tijdig was ingediend, aangezien de tweede opposant geen gevolg had gegeven aan de betalingsverplichting en geen beroep op betalingsonmacht had gedaan voor het verstrijken van de betalingstermijn.

De rechtbank concludeerde dat de tweede opposant in verzuim was en verklaarde het verzet ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/7070
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2018 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

Rohan Insurance B.V., te Rotterdam, opposante 1,

en

[Naam], te [plaats], opposant 2,

Tezamen: opposanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2018 in het geding tussen opposant en
Stichting Autoriteit Financiële Markten(AFM) over het besluit van 31 oktober 2017.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar van opposant 2 tegen het besluit van 3 april 2017, waarbij de aanvraag van opposante 1 om ontheffing als bedoeld in artikel 4:9, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht van diplomaverplichtingen is afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 20 februari 2018 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd met de verzetszaak ROT 18/1128 en met de zaak ROT 18/3005 die ziet op het verzoek om voorlopige voorziening hangende het verzet in de zaak ROT 18/1128 – plaatsgevonden op 5 juli 2018. Opposant 2 is verschenen namens zichzelf en namens opposante 1. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. de Rond.
Na sluiting van het onderzoek hebben de rechtbank en de voorzieningenrechter de zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposant niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft voldaan en dat hem daarvan redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt. Gelet op artikel 8:41, zesde lid, van de Awb is het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk geacht.
2. De rechtbank stelt vast dat het beroep, gelet op de tekst van het op 12 december 2017 ingediende beroepschrift, uitsluitend is ingesteld door opposant 2 en niet mede namens opposante 1, zoals in het verzetschrift is vermeld. Dit laat onverlet dat het verzetschrift wel mede namens opposante 1 ingediend. De strekking van artikel 8:55 van de Awb verzet zich er tegen dat verzet kan worden gedaan door degene wiens belang parallel loopt met dat van degene die het beroep heeft ingesteld dat buiten zitting is afgedaan, maar die zelf geen beroep heeft ingesteld. Omdat sprake is van een parallel belang van opposanten, moet het verzet van opposante 1 niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. In het verzetschrift wordt gesteld dat opposant 2 een beroep kon doen op betalingsonmacht en dat beroep ook heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat opposant 2 op 15 december 2017 door de griffier een nota is verzonden en nogmaals een aangetekende herinnering op 13 januari 2018, waarbij hem (alsnog) een termijn van vier weken is vergund het verschuldigde griffierecht te voldoen. Opposant 2 heeft daar geen gevolg aan gegeven, terwijl evenmin een beroep op betalingsonmacht door de rechtbank is ontvangen. Uit vaste rechtspraak (HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354 en CRvB 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282) volgt dat een beroep op betalingsonmacht moet worden kenbaar gemaakt voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn. Hieruit volgt dat niet eerst in verzet een dergelijk beroep kan worden gedaan. Uit een en ander volgt dat opposant 2 in verzuim is in de zin van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb en het verzet daarom ongegrond is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet van opposante 1 niet-ontvankelijk en het verzet van opposant 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.