In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Havensteder, eiseres, en een gedaagde huurder die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van achterstallige huurpenningen en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd en voerde verweer door te stellen dat zij recht had op huurprijsvermindering vanwege verminderd huurgenot, omdat er gebreken in de woning waren, met name het ontbreken van keukenkasten en een afzuigkap.
De procedure begon met een dagvaarding op 21 november 2017, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 13 maart 2018, waarbij de gedaagde niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat de huurachterstand tot en met maart 2018 € 3.025,73 bedraagt. De gedaagde heeft een betalingsregeling voorgesteld, maar deze is niet nagekomen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op een huurprijsvermindering van € 100,00 voor de maanden augustus tot en met november 2017, omdat de gebreken in de woning erkend zijn door de verhuurder. Uiteindelijk is de vordering van Havensteder toegewezen, met een totaalbedrag van € 2.876,41 aan achterstallige huur, buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente. De gedaagde is veroordeeld om de huurovereenkomst te ontbinden en het gehuurde te ontruimen, met een termijn van één maand om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.