ECLI:NL:RBROT:2018:5085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/6950
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een buitengewoon opsporingsambtenaar wegens zeer ernstig plichtsverzuim en de gevolgen van alcoholverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen. De eiser was per 15 maart 2017 ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, nadat hij op 9 maart 2017 een disciplinaire straf had gekregen. Dit ontslag volgde op een reeks van incidenten, waaronder aanhoudingen door de politie voor mishandeling en rijden onder invloed. De eiser voerde aan dat zijn gedrag voortkwam uit een alcoholverslaving, die het gevolg was van een recidiverende depressieve stoornis. Hij betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en stelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn psychische gezondheid.

De rechtbank oordeelde dat de aan eiser verweten gedragingen terecht als zeer ernstig plichtsverzuim waren aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de functie van Boa hoge eisen stelt aan integriteit en geloofwaardigheid. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat zijn alcoholverslaving een verontschuldigende factor zou moeten zijn, en concludeerde dat de eiser niet in staat was om zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan ambtenaren in opsporingsfuncties worden gesteld en de gevolgen van gedragingen die in strijd zijn met deze eisen. De rechtbank wees erop dat de integriteit van een Boa cruciaal is voor het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur. De eiser had geen aanleiding gevonden voor een proceskostenveroordeling, en de rechtbank besloot dat er geen reden was om het bestreden besluit te herzien.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/6950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. N.J. Glen - Boedhram,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
gemachtigde: mr. K.F.A.M. Weijling.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 15 maart 2017 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 25 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het verlies van eiser van de bij zijn aanstelling vereiste opsporingsbevoegdheid subsidiair toegevoegd als grond voor ontslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 9 april 2018 aanvullende medische stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam] , senior adviseur personeel en organisatie.

Overwegingen

1.1.
Eiser is op 1 juli 2007 in dienst getreden als stadswacht bij de gemeente Vlaardingen. Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de Staatssecretaris) aan eiser, na zijn beëdiging in 2007, opnieuw voor een periode van vijf jaar opsporingsbevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar (Boa) verleend voor domein I, Openbare Ruimte.
1.2.
Verweerder is door de gemandateerde direct toezichthouder van de Nationale Politie, eenheid Rotterdam, op 25 oktober 2016 geïnformeerd in verband met het voornemen tot een negatief advies aan de Staatssecretaris over de Boa-bevoegdheid van eiser. In een gesprek met verweerder op 26 oktober 2016 heeft eiser te kennen gegeven dat hij op 19 oktober 2016 door de politie is aangehouden wegens mishandeling en kort daarna nogmaals is aangehouden in verband met rijden onder invloed. Verweerder heeft eiser in dit gesprek mondeling geïnformeerd over zijn voornemen om hem in het belang van de dienst in het kader van een ordemaatregel te schorsen op grond van artikel 8:15:1 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO). Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 26 oktober 2016 is geschorst voor de duur van het te verrichten onderzoek in verband met de door eiser genoemde strafbare feiten.
1.3.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft de Staatssecretaris aan verweerder meegedeeld dat hij het voornemen heeft de opsporingsbevoegdheid van eiser te laten vervallen. Uit een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie Rotterdam (de hoofdofficier) en van de korpschef van de Nationale Politie (de korpschef) blijkt dat eiser niet meer beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsactiviteiten, op grond waarvan wordt geadviseerd om de opsporingsbevoegdheid van eiser in te trekken. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om zijn zienswijze bij dit voornemen kenbaar te maken.
1.4.
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de Staatssecretaris vastgesteld dat eiser niet meer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid, als omschreven in artikel 17, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: het Bbo). Hierdoor komt de opsporingsbevoegdheid van eiser met ingang van 11 februari 2017 te vervallen. De Staatssecretaris heeft verweerder bij brief van 10 februari 2017 van dit besluit in kennis gesteld.
1.5.
Bij brief van 20 februari 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO het voornemen heeft hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Eiser heeft in een gesprek op 27 februari 2017 gebruik gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om zijn zienswijze bij dit voornemen kenbaar te maken en heeft verweerder verzocht te volstaan met een waarschuwing.
1.6.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser in het kader van een disciplinaire straf ontslag verleend wegens zeer ernstig plichtsverzuim op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO.
1.7.
Bij besluit van 2 mei 2017 heeft de Staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 februari 2017 tot intrekking van zijn opsporingsbevoegdheid ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.8.
Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift tegen het ontslagbesluit heeft verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) advies ingewonnen bij de Commissie bezwaarschriften. In haar rapport van 19 oktober 2017 concludeert de kamer voor rechtspositionele zaken van deze commissie dat het besluit tot onvoorwaardelijk ontslag van eiser niet onevenredig is met de hem verweten gedragingen. Door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden en de voor hem ingrijpende gevolgen van het besluit geven de kamer onvoldoende aanleiding om tot een andere conclusie te komen.
1.9.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Bij dit besluit heeft verweerder subsidiair als grond voor ontslag toegevoegd het verlies van een vereiste bij de aanstelling, zoals bedoeld in artikel 8:7, aanhef en onder a, van de CAR/UWO.
2.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte ontslag heeft verleend wegens zeer ernstig plichtsverzuim, nu de hem verweten gedragingen samenhangen met zijn alcoholverslaving als gevolg van een recidiverend depressieve stoornis. Deze problematiek wordt bevestigd in de door eiser overgelegde medische informatie. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de (psychische) gezondheid van eiser, terwijl dit voor de toerekenbaarheid en de oorzaak van het alcoholgebruik wel van belang is. Mededelingen van eiser tijdens het zienswijzegesprek van 27 februari 2017 hadden, naast eerdere incidenten met zijn leidinggevende en met collega’s, voor verweerder aanleiding moeten zijn om een dergelijk onderzoek in te stellen en om eiser door te verwijzen naar de bedrijfsarts of een medisch deskundige. Eiser verzoekt de rechtbank om alsnog een onafhankelijke deskundige te benoemen.
2.2.
Het bestreden besluit berust volgens eiser feitelijk op een enkele overtreding en wordt in het licht van zijn psychische klachten hierdoor onvoldoende gedragen. Het besluit maakt ten onrechte melding van een gepleegd strafbaar feit, namelijk dat eiser zijn ex-vrouw zou hebben mishandeld. Eiser ontkent deze mishandeling en wijst in dit verband op de schriftelijke verklaring van zijn ex-vrouw en op het feit dat hiervoor geen vervolging is ingesteld.
Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, aangezien twee collega’s vanwege negatieve uitlatingen over de werkgever op Facebook door verweerder minder zwaar zijn gestraft en na een korte schorsing weer aan het werk zijn gegaan. Het bestreden besluit is daarnaast in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aangezien verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met persoonlijke omstandigheden van eiser. Deze omstandigheden hadden moeten leiden tot een lichtere straf, waardoor eiser zijn werk als Boa kon blijven uitvoeren, dan wel tijdelijk in een andere functie kon werken.
2.3.
Naar aanleiding van de door verweerder subsidiair toegevoegde ontslaggrond bestrijdt eiser de stelling dat de Boa-bevoegdheid een vereiste is voor de functie van stadswacht. Eiser wijst in dit verband op het feit dat bij verweerder twee andere stadswachten werkzaam zijn die geen Boa-bevoegdheid hebben. Eiser merkt voorts op dat hij beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van zijn Boa-bevoegdheid en dat dit beroep nog loopt.
3.1.
Verweerder bestrijdt de stelling van eiser dat hij een goede staat van dienst heeft zonder incidenten en dat hij van onbesproken gedrag is. In dat verband verwijst verweerder naar door hem overgelegde stukken, waaruit blijkt dat aan eiser in 2010 eerder een disciplinaire straf is opgelegd. Verweerder weerspreekt ook de stelling dat het op zijn weg als werkgever lag om nader onderzoek te verrichten naar de door eiser aangevoerde psychische klachten in samenhang met zijn alcoholgebruik. Eiser was arbeidsgeschikt ten tijde van het incident. Er bestond op basis van zijn functioneren geen aanleiding om hulpverlening in te schakelen. De door eiser overgelegde medische informatie geeft onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat hiervan sprake is. Verweerder heeft in dit verband ter zitting opgemerkt dat uit de medische stukken blijkt dat de bij eiser vastgestelde depressie is ontstaan als gevolg van het verlies van zijn baan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat voor benoeming van een deskundige door de rechtbank.
3.2.
Naar aanleiding van de door eiser overgelegde verklaring van zijn ex-echtgenote stelt verweerder zich op het standpunt dat, wat er verder zij van de betrouwbaarheid van deze verklaring aangaande de mishandeling door eiser, hieruit in elk geval blijkt dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan huisvredebreuk. Ook dit feit is aan te merken als ernstig plichtsverzuim, aangezien een Boa belast is met opsporingsbevoegdheden en van onbesproken gedrag dient te zijn. Verweerder verwijst voorts naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 augustus 2012, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2012:BX3555, waaruit blijkt dat het misdrijf van rijden onder invloed op zichzelf, gelet op de functie van Boa, is aan te merken als zeer ernstig plichtsverzuim. Het besluit tot onvoorwaardelijk ontslag is niet onevenredig met de aan eiser verweten gedragingen. Door eiser aangevoerde voorbeelden van eerder opgelegde sancties aan twee collega’s zijn niet vergelijkbaar met het geval van eiser, waarin sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim.
3.3.
Anders dan eiser heeft aangevoerd, is het hebben van een Boa-bevoegdheid naar het oordeel van verweerder weldegelijk een vereiste om de functie van stadswacht te kunnen uitoefenen. De door eiser genoemde collega’s bekleden de functie van aspirant-stadswacht en verrichten nadrukkelijk geen handhavingsactiviteiten. Een ambtenaar die zijn Boa-bevoegdheid verliest kan op deze grond ontslag worden verleend, zoals blijkt uit een uitspraak van de Raad van 20 oktober 2016, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2016:3974.
4.1.
In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair kan worden gestraft. In het tweede lid is bepaald dat plichtsverzuim zowel omvat het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag kan worden verleend.
In artikel 8:7, aanhef en onder a, van de CAR/UWO is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt.
4.2.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat op grond van de aan eiser verweten gedragingen sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim en of het besluit tot strafontslag op grond hiervan gerechtvaardigd is. Voor zover aan de orde dient de rechtbank subsidiair te beoordelen of - gelet ook op de uitspraak van deze rechtbank in het beroep met zaaknummer ROT 17/3592 - het verlies van een door verweerder gesteld functievereiste aan het ontslag ten grondslag kan worden gelegd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aan eiser verweten gedragingen terecht heeft aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim, mede gezien de aard van de functie van Boa waarin extra eisen worden gesteld aan geloofwaardigheid en integriteit. Door zich schuldig te maken aan rijden onder invloed heeft eiser niet voldaan aan deze eisen. Dat geen sprake is van eerdere incidenten, wat overigens door verweerder gemotiveerd is weersproken, en dat eiser daarnaast een goede staat van dienst heeft, doet niet af aan deze conclusie. De stelling van eiser dat voorafgaand aan zijn aanhouding geen sprake is geweest van mishandeling van zijn ex-echtgenote en het feit dat hij hiervoor ook niet verder is vervolgd, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag, op grond waarvan zijn ex-echtgenote zich genoodzaakt zag politie-assistentie in te roepen.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad vormt een alcoholverslaving op zichzelf geen verontschuldigende factor bij de beoordeling van een onder invloed van die verslaving gepleegd plichtsverzuim. Dit zou slechts anders zijn indien die verslaving moet worden toegeschreven aan een zodanig, niet door die verslaving veroorzaakt, psychisch defect dat eiser niet meer in staat moet worden geacht om zijn wil ten aanzien van zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Raad van 21 augustus 2014, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2014:2813. Op grond van de door eiser overgelegde medische informatie, waaruit blijkt dat gedurende langere tijd sprake is van een recidiverende depressieve stoornis en dat deze stoornis ook in verband staat met zijn alcoholproblemen, ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat eiser vanwege zijn depressieve stoornis in het geheel niet meer in staat was om in vrijheid zijn wil te bepalen ten aanzien van zijn drinkgedrag. De rechtbank ziet om dezelfde reden geen aanleiding om, zoals eiser heeft verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen en is van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gedragingen aan eiser kunnen worden toegerekend.
4.5.
De rechtbank acht de aan eiser opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan de ernst van het hem verweten plichtsverzuim, gezien de aard en ernst van de onder 4.3 vastgestelde gedragingen en de betekenis hiervan voor het functioneren van eiser in de functie van Boa. De rechtbank wijst in dit verband op de hoge integriteitseisen die verbonden zijn aan de functie van Boa met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur. In wat eiser heeft aangevoerd, met zijn mondelinge toelichting daarbij ter zitting, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder op basis van het functioneren van eiser is tekort geschoten in zijn zorg- en onderzoeksverplichtingen als goed werkgever. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht waarom de door eiser genoemde voorbeelden, waarbij minder zware sancties zijn opgelegd, niet vergelijkbaar zijn met het geval van eiser, waarin sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. De overige door eiser aangevoerde gronden doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de evenredigheid van het bestreden besluit.
4.6.
De subsidiair in het bestreden besluit genoemde ontslaggrond kan hiermee onbesproken blijven.
5. Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter, in aanwezigheid van G.T. Molleman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.