ECLI:NL:RBROT:2018:5067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
ROT 18/2322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot veiling van vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio

Op 25 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid-Holland (eiseres) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (verweerder). De rechtbank oordeelde dat eiseres geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerpbesluit tot veiling van vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio, wat haar een verwijt opleverde. De rechtbank stelde vast dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze ter inzage was gelegd, maar dat dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het beroep. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 februari 2018, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet tijdig een zienswijze had ingediend. De rechtbank concludeerde dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de weg staat aan een ontvankelijk beroep, en verklaarde het beroep daarom niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Awb, en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/2322
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2018 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid-Holland, te Den Haag, eiseres,

gemachtigde: mr. A.J.H.W.M. Versteeg,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Agentschap Telecom), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten tot veiling van de vergunningen voor niet-landelijke commerciële radio in de FM-band voor de kavels B05 en B36.
Eiseres heeft bij brief van 21 april 2018 (ontvangen door verweerder op 23 april 2018) tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift op de voet van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de rechtbank, omdat vanwege de toegepaste uniforme openbare voorbereidingsprocedure geen bezwaar, maar beroep openstaat tegen het bestreden besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting, omdat naar haar oordeel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Daartoe overweegt zij als volgt.
2. De Awb luidt voor zover hier van belang als volgt:
“ Artikel 3:11
1 Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
(…)
Artikel 3:12
(…)
2. Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3. In de kennisgeving wordt vermeld:
a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
(…)
Artikel 3:13
1. Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:15
1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
(…)
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.”
3. Verweerder heeft in de Staatscourant van 15 december 2017, nr. 7592, kennisgeving gedaan dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd ten aanzien van het ontwerpbesluit tot veiling van de kavels B05 en B36 (het ontwerpbesluit). In die kennisgeving is vermeld door wie, hoe en wanneer een zienswijze naar voren kan worden gebracht tegen het ontwerpbesluit. Het bestreden besluit dat daarop is gevolgd, is bekendgemaakt in de Staatscourant van 20 februari 2018, nr. 9364. Vaststaat dat eiseres geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend en dat zij voorts niet binnen zes weken te rekenen vanaf de dag na publicatie van het bestreden besluit in de Staatscourant een rechtsmiddel heeft ingesteld als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb.
4. Volgens eiseres kan haar geen verwijt worden gemaakt dat zij geen zienswijze heeft ingediend en is geen sprake van een termijnoverschrijding bij het instellen van beroep omdat het bestreden besluit niet op de juist wijze is bekendgemaakt. In dit verband neemt eiseres het standpunt in dat het ontwerpbesluit en het bestreden besluit ten onrechte niet aan haar zijn toegezonden. Eiseres heeft daartoe het volgende aangevoerd. Omdat eiseres eerder beschikte over de vergunning voor de kavel B05, die is ingetrokken en voorts niet is verlengd bij besluit van 28 juli 2017, is zij een belanghebbende in de zin van artikel 3:13 van de Awb. Zij moet namelijk worden onderscheiden van andere belanghebbende partijen, omdat geen andere partij dan eiseres in rechte de mogelijkheid heeft de intrekking van de vergunning voor kavel B05 en het niet verlengen daarvan ongedaan te laten maken. De omstandigheid dat in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure vragen zijn gesteld over de niet onherroepelijkheid van de intrekking van de vergunning en de omstandigheid dat de bezwaren van eiseres tegen die intrekking en tegen de weigering om in te stemmen met verplaatsing van opstelpunten door verweerder niet-ontvankelijk zijn verklaard, juist omdat eiseres geen zienswijze tegen het ontwerp besluit had ingediend en aanvankelijk geen beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit, brengen met zich dat eiseres door verweerder als mede geadresseerde van het ontwerpbesluit en het bestreden besluit is beschouwd. Voorts heeft eiseres verzocht om verlenging van haar vergunning. Dit verzoek moet gelijk worden gesteld als een verzoek om niet tot uitgifte van de vergunning aan een ander over te gaan. Ook om die reden is volgens eiseres artikel 3:13 van de Awb op haar van toepassing.
5. De rechtbank stelt voorop dat noch uit het bestreden besluit zoals dat is bekendgemaakt in de Staatscourant noch uit de overige stukken blijkt of verweerder het bestreden besluit ter inzage heeft gelegd in overeenstemming met artikel 3:44 van de Awb, wat bepalend is voor de vraag wanneer de beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:8, vierde lid, van de Awb is aangevangen (vergelijk ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3176 en ABRvS 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3761). Gelet op het hierna volgende ziet de rechtbank geen aanleiding om bij verweerder navraag te doen of, en zo ja, vanaf welke datum het bestreden besluit voor degenen die een zienswijze hebben ingediend ter inzage heeft gelegen bij verweerder.
6. Vast staat dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres daarvan redelijkerwijs een verwijt worden gemaakt als bedoeld in artikel 6:13 van de Awb. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat het ontwerpbesluit in de Staatscourant is bekendgemaakt in overeenstemming met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12, tweede en derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, kan zij niet als een belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 3:13 van de Awb, zodat verweerder niet nalatig is geweest door het ontwerpbesluit niet aan eiseres te zenden. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
7. Artikel 3:13 van de Awb heeft slechts betrekking op de situatie dat het te nemen besluit in het bijzonder tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht (ABRvS 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1517). De enkele omstandigheid dat het te nemen besluit een belanghebbende kan raken maakt niet dat het voorgenomen besluit tot die belanghebbende zal zijn gericht (ABRvS april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1113). De omstandigheid dat eiseres eerder over een vergunning beschikte ten aanzien van één van de te veilen kavels maakt niet dat zij bij een veiling in een andere positie verkeert als andere potentiële bieders en dat om die reden het voorgenomen besluit tot haar is gericht. De omstandigheid dat het besluit tot intrekking van de vergunning en tot niet-verlenging van de vergunning van eiseres nog niet onherroepelijk is kan niet tot een ander resultaat leiden, omdat de onherroepelijkheid van de intrekking van een vergunning geen voorwaarde is om de daardoor vrijgekomen kavel te kunnen veilen.
8. De omstandigheid dat verweerder blijkbaar in zijn beslissing op bezwaar tegen de intrekking van haar vergunning en tegen de weigering om in te stemmen met verplaatsing van opstelpunten een relatie heeft gelegd tussen het ontbreken van belang van eiseres en het door haar niet indienen van een zienswijze tegen het ontwerpbesluit, brengt evenmin met zich dat het bestreden besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht als bedoeld in artikel 3:13 van de Awb. Dat een voorgenomen besluit gevolgen kan hebben voor het procesbelang van een (rechts)persoon bij een bezwaar tegen een ander besluit brengt nog niet met zich dat het voorgenomen besluit zich richt tot die (rechts)persoon. De omstandigheid dat verweerder wist of kon begrijpen dat eiseres het niet eens zou zijn met het ontwerpbesluit en het bestreden besluit maakt namelijk niet dat eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 3:13 van de Awb moet worden aangemerkt (ABRvS 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2949).
9. Evenmin kan de rechtbank eiseres volgen in haar stelling dat het verzoek van eiseres om verlenging van haar vergunning moet worden aangemerkt als een aanvraag om niet tot uitgifte van de vergunning aan een ander over te gaan. Ook die gedachte gaat ervan uit dat er procedureel een onlosmakelijk verband ligt tussen intrekking en/of niet verlenging van de vergunning en het besluit tot veiling. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Andere omstandigheden die in de weg kunnen staan aan het oordeel dat eiseres redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt dat zij geen zienswijze heeft ingediend zijn de rechtbank niet gebleken.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb kennelijk in de weg staat aan een ontvankelijk beroep. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.