ECLI:NL:RBROT:2018:4972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/6288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering en de toepassing van het verbod op reformatio in peius

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.B. Jobse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. C. Beckers. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 21 september 2017, waarin haar WIA-uitkering per 27 september 2017 werd beëindigd op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres stelde dat het bestreden besluit in strijd was met het verbod op reformatio in peius, omdat zij door het maken van bezwaar in een slechtere rechtspositie terecht was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat de intrekking van de uitkering in overeenstemming was met de geldende rechtspraak en dat de heroverweging in bezwaar niet in strijd was met de rechtszekerheid. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van een diagnostisch onderzoek had vastgesteld dat eiseres geen psychiatrische stoornissen had en dat haar arbeidsongeschiktheid op 29,85% was vastgesteld. Eiseres had geen objectieve medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/6288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. E.B. Jobse,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Beckers.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres bericht dat de haar op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende uitkering niet wijzigt, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Eiseres is onveranderd 65 tot 80% arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 21 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de Wet WIA-uitkering van eiseres per 27 september 2017 beëindigd op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft betoogd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zogeheten verbod op reformatio in peius: eiseres stelt door het maken van bezwaar ten onrechte in een slechtere rechtspositie terecht te zijn gekomen. Dit betoog slaagt niet. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraken van 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4518, en 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557) is uitgangspunt dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Wel is het zo dat deze verslechtering in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel in beginsel eerst per toekomende datum kan worden geëffectueerd. Het bestreden besluit strookt met deze rechtspraak. De intrekking van de uitkering van eiseres is eerst per ten tijde van het bestreden besluit toekomende datum, in dit geval 27 september 2017, geschied en verweerder had ook los van het door eiseres gemaakte bezwaar tot herziening of intrekking per een toekomende datum kunnen besluiten. Naar ook volgt uit de genoemde uitspraken van de Raad geldt, anders dan eiseres heeft betoogd, het voorgaande ook als de verslechtering in rechtspositie aanzienlijk is of zelfs een intrekking van de uitkering behelst.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien een diagnostisch onderzoek c.q. een diagnostische opname te laten verrichten door [naam] , psychiater verbonden aan het Elizabeth ziekenhuis te Tilburg. Eiseres is vanaf 12 juni 2017 tot en met 16 juni 2017 voor onderzoek opgenomen geweest op de afdeling psychiatrie van dat ziekenhuis. Na ontvangst van het expertiseverslag van 29 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 5 juli 2017 geconcludeerd dat er bij eiseres geen psychiatrische stoornissen zijn vastgesteld en dat zij benutbare mogelijkheden heeft. Hij heeft in dat verband een nieuwe zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld, op basis waarvan functies zijn geduid en de arbeidsongeschiktheid van eiseres vervolgens is berekend op 29,85% en dus minder dan 35%.
3. Eiseres heeft wat de inhoudelijke beoordeling betreft betoogd dat verweerder zich niet op het onderzoek van [naam] heeft mogen baseren, aangezien onbegrijpelijk is dat zij kort daarvoor, op 22 februari 2017, nog voor 60,35% arbeidsongeschikt is geoordeeld. Voorts is het niet kunnen meewerken aan onderzoek, dat eiseres wordt tegengeworpen, juist het gevolg van haar ernstige psychische problematiek, aldus eiseres. Zij heeft hierbij nog gewezen op het expertiseverslag van de psychiater en psycholoog van de HSK Groep van 19 september 2016, naar aanleiding van een verzoek van de primaire verzekeringsarts.
4. Het betoog van eiseres slaagt niet. In het expertiseverslag van de HSK Groep van 19 september 2016 is geconcludeerd dat er geen betrouwbaar diagnostisch onderzoek kon worden verricht en geen uitspraak kon worden gedaan betreffende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Omdat een betrouwbaar onderzoek niet mogelijk was, is een klinische opname geadviseerd. Dat is precies wat verweerder gedaan heeft, nadat eiseres zich niet kon vinden in het in de bezwaarfase verrichte onderzoek dat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van 60,35%. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich vervolgens niet op dat veelomvattender onderzoek van [naam] heeft mogen baseren. Zij heeft geen reden te twijfelen aan de zorgvuldigheid van [naam] onderzoek of aan zijn conclusie dat de bij eiseres vastgesteld beperkingen niet door een psychiatrische stoornis zijn veroorzaakt. Eiseres heeft ook geen medische objectieve gegevens overgelegd die [naam] conclusie weerspreken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres op 28 februari 2018 wel een uitdraai van journaalgegevens van de huisarts overgelegd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 7 maart 2018 onweersproken geconstateerd dat het overgelegde huisartsjournaal geen nieuwe relevante medische feiten bevat. Hij constateert wel dat eiseres zich kort voor de datum in geding bij de huisarts heeft gemeld met verzoek om doorverwijzing naar een psychiater, maar zonder dat uit de gegevens van de huisarts blijkt dat sprake is van het ontstaan van nieuwe psychiatrische stoornissen.
5. Nu de rechtbank op grond van het voorgaande geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, bestaat er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals door eiseres is verzocht. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of motiveringsbeginsel is gelet op het voorgaande evenmin sprake.
6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit, dat voor het overige niet is aangevochten, in rechte stand kan houden en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.