10.4.Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aangetoond dat hij een commerciële huurprijs betaalde in de zin van artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw.
11. De beroepsgrond dat verweerder in het geval van eiser een uitzondering had moeten maken op de Beleidsregels inzake de bepaling van een commerciële huurprijs, kan om de onder rechtsoverweging 9. tot en met 10.4. genoemde redenen evenmin slagen.
12. De rechtbank concludeert dat in het geval van eiser geen sprake is van de in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw opgenomen uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm, nu van een schriftelijke overeenkomst waarin een commerciële huurprijs is afgesproken, niet is gebleken.
13. In het beroepschrift heeft eiser ook gewezen op het feit dat hij niet daadwerkelijk kosten deelt met zijn medebewoners. Eiser heeft dus geen voordeel van de wijze van bewoning, terwijl zijn uitkering wel is teruggebracht van € 937,19 naar € 535,- per maand. Hiervan moet hij zijn vaste lasten (zoals huur en ziektekostenverzekering) nog voldoen. Toepassing van de kostendelersnorm is om die reden niet proportioneel, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog aangevoerd dat hij als gevolg van toepassing van de kostendelersnorm een beroep moet doen op de Voedselbank.
14. Voor zover eiser daarmee betoogt dat verweerder had moeten afzien van toepassing van de kostendelersnorm, faalt dat betoog. De verslechtering van eisers financiële positie als gevolg van toepassing van de kostendelersnorm is de consequentie van een bewuste keuze van de wetgever. De Pw kent geen clausule op grond waarvan verweerder bevoegd is om van toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de Pw af te zien. Deze bepaling schrijft verweerder dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. In rechtsoverweging 8. van de tussenuitspraak is reeds overwogen dat voor toepassing van de kostendelersnorm ook niet relevant is of de medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten.
15. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Nu verweerder het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de kostendelersnorm met ingang van 1 april 2017 van toepassing blijft op eisers uitkering op grond van de Pw.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).